Parijs, kan en mag je spreken van een oordeel?
Niets gebeurt bij toeval. Er is geen sprake van een noodlot. Dat staat voor een christen als een paal boven water. Dus ook de aanslagen van eind vorige week in Parijs niet. Alles valt onder Gods voorzienigheid. Maar daarmee zijn alle vragen niet opgelost. Hoe moeten de terreurdaden geduid worden? Kan en mag je spreken van een oordeel? Durven we dat vandaag de dag nog hardop te zeggen? Zijn rampen en onheil het oordeel van God dat Hij uitvoert over een plaats, een land, een volk; in dit geval over Parijs?
Burgemeester Ray Nagin van de Amerikaanse stad New Orleans haalde in 2006 de voorpagina’s van de kranten in de VS toen hij suggereerde dat de klappen die de orkaan Katrina in 2005 aan zijn stad had toegebracht een teken waren dat „God woedend is op Amerika.” Daarbij wees Nagin op de zonden van zijn land, op de bedrieglijke motieven die waren aangevoerd voor de Amerikaanse inval in Irak en –vooral– op de zonden van de zwarte gemeenschap in de VS. „God is vast en zeker ontzet over zwart Amerika. Hij heeft de ene orkaan na de andere gestuurd en dit land is erdoor verwoest en onder druk komen te staan.”
Ook al kreeg Nagin veel kritiek over zich heen, hij stond bepaald niet alleen. Byron Paulus, de leider van de evangelisatiebeweging Life Action Ministries, schreef kort nadat de orkaan over New Orleans raasde: „De symboliek van de verschillende plaatsen waar recente rampen hebben plaatsgevonden is te duidelijk om zomaar te negeren. Ten eerste vielen terroristen de nationale iconen van onze materialistische cultuur aan. Verleden jaar beschadigden de orkanen langs de kusten van Florida een groot centrum voor nationaal vermaak. En nu kwam Katrina recht op een gebied af dat algemeen bekendstaat om zijn seksuele perversie en om het gokken, om het leven van de bijstand en om de misdaad. En de orkaan Rita (2005) nam zelfs onze bron van afhankelijkheid onder vuur: olie. Is het toevallig dat de naam Katrina ”reinheid” betekent? Probeert God misschien onze aandacht te trekken?” Oliver Thomas, de voorzitter van het stadsbestuur van New Orleans, sloot zich daarbij aan: „Misschien gaat God ons wel reinigen.”
Onbegrip
Wie op deze manier natuurrampen en ander onheil duidt, moet er niet vreemd van opkijken dat dit stuit op fors onbegrip, heftige kritiek en veel hoon. Al snel wordt een dergelijke uitleg opgevat als fatalisme of als godsdienstig fanatisme waardoor dan bijvoorbeeld ook terreuraanslagen worden goedgepraat, met het gevolg dat het leed van nabestaanden wordt verzwaard.
Ook binnen christelijke en kerkelijke kring klinken vaak kritische geluiden als er zo’n concrete duiding wordt gegeven aan tragische gebeurtenissen. „Meedogenloos en misplaatst.”
Soms is dat ook terecht – vooral wanneer heel concreet verband wordt gelegd tussen het goddeloos gedrag van bepaalde personen of groepen en het onheil dat hen daarop treft. Voorzichtigheid en soberheid zijn bij het duiden noodzakelijk. Wie al te snelle conclusies trekt, zit er zeker naast. Maar wie helemaal niets zegt, zit ook fout. Duiding geven is nodig. Maar hoe doe je dat dan?
Troost
Wie daarover nadenkt, moet in ieder geval twee dingen bedenken. In de eerste plaats dat het vast en zeker is dat God de geschiedenis leidt. Psalm 99 zegt: „God, de Heer’, regeert.” Daarover mag geen misverstand bestaan. Onder elke gebeurtenis staat de handtekening van God. De Heere Zelf zegt ook overduidelijk in Job 38 en 39 dat alles wat in de hemel en op de aarde geschiedt onder Zijn bestuur valt.
Voor de gelovige is die wetenschap een grote troost. Zondag 10 van de Heidelbergse Catechismus spreekt daar ook zo over in het antwoord op de vraag: „Wat verstaat gij door de voorzienigheid Gods?” Daarop antwoordt de onderwijzer: „De almachtige en alomtegenwoordige kracht Gods, door welke Hij hemel en aarde, mitsgaders alle schepselen, gelijk als met Zijn hand nog onderhoudt, en alzo regeert, dat loof en gras, regen en droogte, vruchtbare en onvruchtbare jaren, spijze en drank, gezondheid en krankheid, rijkdom en armoede, en alle dingen, niet bij geval, maar van Zijn vaderlijke hand ons toekomen.”
Het volgende antwoord in die catechismuszondag komt daar nog eens concreet op terug als het afsluit met de belijdenis dat „alle schepselen alzo in Zijn hand zijn, dat zij tegen Zijn wil zich noch roeren, noch bewegen kunnen.” Voor een christen is de voorzienige leiding en het bestuur van de geschiedenis door God een vaststaand en troostrijk feit. Kernachtig wordt dit onderstreept door de Amerikaanse theoloog Benjamin B. Warfield (1851-1921) in zijn artikel ”God’s providence over all”, waar hij schrijft: „De wereld kan voor ons alleen maar duisternis zijn. Ons kan alle verwachting van mensen ontvallen. Angst en zorg kunnen ons dagelijks kwellen. Maar in al die duisternis schijnt dit licht: „We kunnen niet beroofd worden van Gods voorzienigheid.” Zo lang wij vasthouden aan deze waarheid, zullen we stand kunnen houden in de zwaarste stormen. Een vast vertrouwen in Gods voorzienige leiding is de oplossing voor alle vragen.”
Vertroebeld
Het tweede dat moet worden bedacht, is dat de blik van elk mens, ook die van een christen, ernstig is vertroebeld. Hij ziet slechts hetgeen voor ogen is. Maar wie kan Gods wijs beleid doorgronden? Geen mens. Wanneer hij een poging doet, zit hij er vaak naast.
Een voorbeeld. Stelt u zich eens voor dat u de buurman of buurvrouw van Jozef en Maria was geweest. Dan had u op zekere dag het aanstaande echtpaar zich reisvaardig zien maken. Ze moesten naar Bethlehem omdat zij uit het huis en geslacht van David waren. Daar in de Davidsstad in Judea zouden zij zich moeten melden om geregistreerd te worden. Dat had de keizer bepaald. „Een iegelijk in zijn eigen stad.” Waarschijnlijk zou u hoofdschuddend en met een hart vol medelijden Jozef en Maria hebben nagestaard. Mogelijk zou u hardop gemopperd hebben dat het niet verantwoord was dat Maria nog zo’n lange voetreis zou maken. Ze was immers hoogzwanger. „Arm kind. En dat alleen maar omdat het de Romeinse keizer naar zijn hoofd is gestegen.” Augustus wilde inzicht hebben in de vermogenspositie van zijn onderdanen. Daarom moest de hoogzwangere Maria de voetreis (de ezel is er later bij verzonnen) maken.
Wie achteraf met een Bijbelse bril naar het verleden kijkt, ziet dat het bevel tot de volkstelling door Augustus was genomen om Maria in Bethlehem te krijgen zodat daar de Messias geboren zou worden. Inderdaad, de hele wereld raakte op drift om een kleine Baby, een bijzonder Kind, in de stal van de stad Davids geboren te laten worden. Wie had dat als tijdgenoot zo kunnen duiden? Geen mens.
Gods vinger schrijft geschiedenis en zet daarbij hoofdletters, komma’s en accenten op plaatsen die voor ons mensen niet te begrijpen zijn. Dat moet ons voorzichtig maken, heel voorzichtig. Calvijn schrijft: „Ons verstand is echter zo traag dat het de hoogte en diepte van Gods voorzienigheid op geen stukken na kan peilen.” (Institutie, I, 16,9).
Opdracht
Toch gebiedt de Heere Jezus te letten op de tekenen der tijden. En in Psalm 107 wordt opgeroepen verstandig acht te geven op de daden van God. Daarom mag het geen vraag zijn of we vandaag de dag het handelen van de Heere nog wel durven te duiden. Dat is opdracht. De vraag is wel op welke manier die duiding plaatsheeft. Wat soms een heldere duiding lijkt te zijn, blijkt achteraf nogal eens te kort door de bocht of eenzijdig.
Het is dus niet misplaatst te vragen naar het waarom en het waartoe van de aanslagen in Parijs. Waarom vonden juist in deze stad de gruwelijke gebeurtenissen van eind vorige week plaats? Is dat omdat Parijs synoniem is geworden met zinnelijkheid en wereldzin? Moeten we de aanslagen zien als een bijzonder oordeel over de hemeltergende goddeloosheid van Parijs? Is het niet veelzeggend dat in het Bataclantheater tijdens de terroristische aanslag een band optrad die ”Kiss the Devil” speelde?
Begrijpelijke vragen. Maar de eerlijkheid gebiedt ons om dan ook andere vragen te stellen. Waarom werden andere steden dan gespaard? Waarom is Nederland tot op heden buiten schot gebleven? Is het daar zo veel beter? Waarom worden biddende christenen in Nigeria en Eritrea uitgemoord?
Op de vraag waarom de ene plaats wel getroffen wordt en de andere niet, passen geen eenvoudige antwoorden. Heel concreet werd dat met Kerst 2004, toen een tsunami grote delen van Azië trof. Er waren mensen die stelden dat Thailand en Sri Lanka geraakt werden vanwege het seksueel misbruik van kinderen dat zich daar veelvuldig voordoet. Maar dat wierp wel de vraag op waarom een stad als Bangkok gespaard bleef, terwijl die toch het middelpunt van de seksindustrie was en nog steeds is. Geen mens die een sluitend antwoord kan geven.
Het staat vast dat de Heere het kwaad niet ongestraft kan laten. Vanwege zonde, goddeloosheid en afgoderij zendt Hij Zijn oordelen. Dat geldt zowel personen als volken. Wie de profeten van het Oude Testament leest, komt voortdurend tegen dat het afgodische volk het oordeel wordt aangezegd. Keer op keer klinkt, zoals bij monde van de profeet Jeremia: „Gij hebt Mij verlaten, spreekt de HEERE, gij zijt achterwaarts gegaan; daarom zal Ik Mijn hand tegen u uitstrekken en u verderven.”
De geschiedenis leert dat deze waarschuwingen niet genoeg waren. De oordelen zijn ook voltrokken, soms vrij snel na de prediking door de profeten, soms pas tientallen of honderden jaren later. Dus dat God het kwaad straft, staat vast. Het is daarom zeker niet uitgesloten dat rampen en onheilen oordelen zijn over concrete zonden. Een duidelijk voorbeeld daarvan is de verwoesting van Sodom en Gomorra. De Heere voltrok dat kwaad over deze steden vanwege de ernstige zonden die er werden bedreven. Maar belangrijk is dat God Zelf die relatie legde. Dat is iets anders dan wanneer mensen met zo’n duiding komen.
Voorzichtig
Het is dus zaak voorzichtig te zijn met het leggen van directe verbanden tussen zonden en onheilen. Mensen kunnen er goed naast zitten. Dat maakt de Bijbel ook impliciet en expliciet duidelijk. Toen Job getroffen werd door ramp en tegenspoed dachten zijn vrienden dat hem deze oordelen overkwamen omdat hij bijzondere –verborgen– zonden had gedaan. Echter, God bestrafte hen daarom. Job was rechtvaardig en oprecht. Er was geen sprake van bijzonder kwaad dat hij zou hebben bedreven. Desondanks kreeg hij te maken met veel tegenheden en groot leed.
Tweede voorbeeld: als de Heere Jezus de blindgeborene ontmoet, dan vragen Zijn discipelen Hem: „Rabbi, wie heeft er gezondigd, deze of zijn ouders, dat hij blind zou geboren worden?” Het antwoord van de Heiland is: „Noch deze heeft gezondigd, noch zijn ouders, maar dit is geschied opdat de werken Gods in hem zouden geopenbaard worden.”
Twee dingen vallen op. De directe relatie tussen zonden en onheil dat mensen treft, mag niet altijd door ons mensen worden gelegd. Het tweede is dat hetgeen wij als kwaad of straf duiden, door de Heere juist heel anders wordt ingekleurd. Zijn gedachten zijn hoger dan onze gedachten. Gods oordelen zijn ondoorgrondelijk en Zijn wegen onnaspeurlijk. (Rom. 11:33). De kerkvader Origenes (185-253) schreef in zijn boek ”Over de grondbeginselen” bij deze tekst: „Paulus schreef niet dat Gods oordelen moeilijk te doorgronden zijn, maar dat ze in het geheel niet te doorgronden zijn. Hij zei niet dat Gods wegen moeilijk na te speuren zijn, maar dat ze onnaspeurlijk zijn. Hoe ver iemand ook kan komen in zijn speurtocht en hoeveel vorderingen hij door serieuze studie ook mag maken, zelfs al helpt en verlicht Gods genade zijn denken, hij zal het doel van zijn onderzoekingen nooit bereiken.”
Russische baptisten die in de jaren dertig van de vorige eeuw door Stalin vanuit Oekraïne naar Siberië werden gedeporteerd, vroegen zich soms af waarom ze dit moesten meemaken. Was er een bijzonder kwaad dat ze hadden bedreven? Jaren later begrepen ze echter dat ze naar de koude streken waren gevoerd om daar het Evangelie te verkondigen zodat in Siberië gemeenten ontstonden. Wat Stalin ten kwade had gedacht en de baptisten als oordeel opvatten, bedoelde God ten goede.
Aansporing
Veelzeggend is dat de Heere Jezus Zelf ook ervoor waarschuwt druk te zijn met de vraag of speciale zonden leiden tot een straf en oordeel. Als de toren van Siloam is ingestort en daarbij achttien dodelijk slachtoffers zijn gevallen, dan verwerpt de Heere Jezus resoluut de suggestie dat de omgekomen mensen meer schuldig staan aan zonden dan de andere inwoners van Jeruzalem. „Neen zij; maar indien gij u niet bekeert, zo zult gij allen insgelijks vergaan” (Lukas 13:4 en 5).
Niet de vraag moet centraal staan of de aanslagen Parijs hebben getroffen vanwege de goddeloosheid en lichtzinnigheid in die stad, maar de vraag waarom dit kwaad óns niet getroffen heeft. Het gaat er niet primair om te weten of er relatie ligt tussen zonde en bepaalde rampen, oorlogen of aanslagen. Het voornaamste is zich af te vragen wat die tegenspoed de (over)levenden te zeggen heeft. Dat is het punt waar het om draait.
Daarop zijn meerdere antwoorden mogelijk. Zijn anderen, waaronder Nederland, tot nu toe verschoond omdat er nog genadetijd wordt geschonken? Is Parijs een wake-upcall voor de rest van de wereld? Dat zou een voorrecht zijn. De Amerikaanse prediker Jonathan Edwards schrijft: „God zendt soms rampen om mensen aan te sporen tot bekering. Hij wil daarmee mensen wakker schudden. Ze worden daardoor gewaarschuwd zelf te zullen worden gestraft als ze niet zullen buigen. Ontkomen aan een ramp wil niet zeggen dat men minder schuldig is. Dat zeker niet. Het is juist een genadige waarschuwing voor schuldigen die nog tijd tot bekering krijgen.”
Verharding
Er is echter ook nog een andere kant. Mensen zijn vaak geneigd rampen, ziekten en oorlogen als de meest ingrijpende oordelen te zien. Maar dan vergeten ze één ding: Bijbels gezien is het grootste oordeel de verharding. Dat kan betekenen dat het uiterlijk voor de wind gaat, dat er sprake is van materiële welvaart, dat er politiek en maatschappelijk gezien rust is, maar dat er geen mens meer geraakt wordt door het Woord en de daden van God. Dan zijn mensen overgegeven om te leven naar het goeddunken van hun hart. Hij twist niet meer met hen; Hij spreekt niet meer tot hen. Zo deed Hij met de tijdgenoten van Noach. In Genesis 6:3 staat: „Toen zeide de Heere: Mijn Geest zal niet in eeuwigheid twisten met den mens, dewijl hij ook vlees is.” Met eerbied gezegd: God deed geen moeite meer om hen tot bekering te brengen. En tegelijk kregen zij nog genadetijd. Want in hetzelfde vers zegt God dat er nog 120 jaar gegeven werd. Met als resultaat? Dat er slechts acht mensen in de ark gingen.
Verharding is een verschrikkelijk oordeel. Calvijn noemt het „een goddelijke voorbereiding op de ondergang van de mens.” (Institutie II, 4,3) Dat is scherp, dat klinkt hard. Maar wie niet horen wil, moet ook in dezen voelen. Daarom dient eenieder te letten op de tekenen van de tijd, op wat God doet zodat de mens zich bekere. Waarom is Nederland tot nu toe gespaard gebleven? Zou het kunnen zijn dat God geen bemoeienis meer met ons land wil hebben? Of krijgt ons volk nog respijt?
Die vragen voorkomen dat we vooral met de vinger naar het zondige Parijs wijzen. Kort na de orkaan Katrina schreef een lezer een ingezonden brief in het tijdschrift World: „We zijn degenen die door de orkaan Katrina zijn getroffen veel verschuldigd. Zij hebben maar een voorproefje van de toorn van God gekregen als waarschuwing voor ons allemaal, dat wij, als wij ons niet bekeren, allemaal op soortgelijke wijze zullen omkomen.”