Dr. R. Toes: Refoscholen moeten kritisch zijn in vernieuwingen
GRONINGEN. Reformatorische scholen deden ten tijde van de vernieuwingen in het voortgezet onderwijs veel moeite om een positieve indruk op de overheid te maken. Ondertussen raakten identiteit en praktijk van elkaar losgezongen.

En dat moeten de scholen bij volgende vernieuwingen, „die zeker komen”, dus anders doen, stelde dr. R. Toes donderdag in het Groningse Academiegebouw tijdens de verdediging van zijn proefschrift ”De toets der kritiek. Het reformatorisch onderwijs en de onderwijsvernieuwingen (1970-2005).” De adviezen van het Platform Onderwijs2032 en de gedachten van voorzitter Rosenmöller van de VO-raad over individualisering van het onderwijs komen in de toekomst op de scholen aan de orde, verwacht de promovendus. „Een kritische geest is dan belangrijk. Het kan gemakkelijk misgaan als we geen eigen pedagogische visie hebben. Het is lastig die tot stand te brengen, maar laten we niet bij voorbaat versagen.”
Dat de scholen de plannen voor de basisvorming aanmerkelijk positiever tegemoet traden dan eerdere voorstellen voor de middenschool, was opmerkelijk, beaamde Toes een opmerking van een van zijn opponenten. De basisvorming zag men als kans, terwijl de middenschool, die daar toch veel op leek, als een bedreiging werd gezien. „De middenschool was echter een experiment, de basisvorming was verplicht en de scholen voelden de druk van de overheid”, stelde Toes.
Een andere reden is volgens hem dat als gevolg van de vernieuwingsplannen de reformatorische middelbare scholen veel meer gingen samenwerken. „Dat vond men positief, en dat droeg zeker bij aan de acceptatie van de basisvorming. Daarnaast speelde mee dat het politieke klimaat minder gepolariseerd was dan in de jaren zeventig.”
De scholen waren bij de invoering van basisvorming, tweede fase en vmbo heel loyaal, stelde Toes. „Ze waren afhankelijk van het ministerie voor het realiseren van allerlei uitbreidingsplannen en probeerden daarom zo veel mogelijk salonfähig te zijn.” Volgens de promovendus zat daar ook een psychologische kant aan. Zowel de totstandkoming van het reformatorisch voortgezet onderwijs als pedagogisch-didactische publicaties uit die kring hadden felle reacties opgeroepen, met name uit protestants-christelijke hoek. „De reformatorische scholen wilden nu laten zien dat ze wel degelijk meededen.”
Op de vraag van prof. dr. A. M. L. van Wieringen waarom Toes uit een reeks vernieuwingen middenschool, basisvorming, tweede fase en vmbo als onderwerp koos, antwoordde de promovendus dat deze vier vernieuwingen hun stempel op andere hebben gezet. „De basisvorming bevorderde bijvoorbeeld de vorming van brede scholengemeenschappen.”
Prof. dr. F. A. van Lieburg merkte op dat het verschil tussen het verzet tegen de middenschoolplannen en de loyalere uitvoering van volgende vernieuwingen wellicht typerend is voor de reformatorische kring: radicaliteit én trouw aan de overheid, verzet én aanpassing. Toen hij Toes prikkelde met de veronderstelling dat deze een aartsconservatief zou zijn, liet deze zich dat niet aanleunen. „Dingen die goed gaan in het onderwijs, moet je willen behouden. Daarin ben ik gematigd conservatief. Onderwijs is echter een discussie zonder eind. Ik probeer bepaalde zaken bloot te leggen, maar zeg niet dat dit de definitieve stellingname is.”
Prof. dr. K. van Veen ging in op Toes’ stelling dat elementen uit de vernieuwingen in strijd waren met uitgangspunten zoals de zondigheid van de mens en de noodzaak van wedergeboorte. Dat de vernieuwingen alleen leerpsychologisch en niet theologisch geduid zouden moeten worden, nam Toes niet van zijn opponent over. „Die twee zijn niet uit elkaar te halen. Het reformatorisch onderwijs ging te gemakkelijk in de plannen mee, mede omdat de didactiek te veel als neutraal werd beschouwd. Je visie op onderwijs moet consequenties hebben voor je didactiek.”