Het is tijd voor een tegen-druk-beweging
Het woord ”druk” moet geschrapt worden, vindt Margriet van der Kooi. Het belemmert ons om aandacht te hebben voor anderen.
Iedereen lijkt het tegenwoordig druk te hebben. Met de vakantie voor de deur hebben veel mensen het nog éxtra druk. Alles moet klaar. Wat is het toch met dat druk zijn in onze samenleving?
Op een vroege ochtend ga ik met de lift naar boven met een jonge verpleegkundige. In ons ziekenhuis kennen de meesten van ons elkaar. Het viel een nieuw personeelslid op dat iedereen bij ons elkaar groet. Dat valt me sindsdien ineens ook op. „Hoe is het? Druk zeker”, informeert ze belangstellend. Ze is leuk, ”outgoing”, maakt gemakkelijk contact. Een voordeel in een beroep met mensen.
Ik denk na over mijn antwoord. Ik stoor me aan het woordje ”druk”. Ik heb het woordje uit mijn woordenboek geschrapt, het is een onnozel modewoord. Ik beschouw het gebruik als gewichtigdoenerig of klagerig – meestal. Gewichtig moeten we niet doen, en als er wat te klagen valt, moeten we maatregelen treffen. Het veroorzaakt rookgordijnen waarachter we ons verschuilen. Maar ik wil niet de schooljuf uithangen. Hoewel: ik heb mijn leeftijd misschien mee, laat ik het maar wagen.
„Weet je”, zeg ik ten slotte, „ik heb het niet druk. Ik vind het een stom woord. Ik verveel me niet, mijn dagen zijn gevuld en ik geniet ervan. En ik heb de pest aan het woord druk. Als je de hele dag tegen jezelf zegt dat je het druk hebt, wordt het ook waar. Ik stel voor dat we een tegen-druk-beweging in gang zetten. Het is toch heerlijk dat we zinnig werk te doen hebben in dit fijne huis? Laten we ons niet onder druk laten zetten en het woord druk afschaffen.”
Ze lacht me zonnig toe. „Nooit over gedacht.” En als we boven zijn zegt ze: „Ik ga erop letten! Fijne dag.” Mijn jufachtige optreden krijgt een onverwacht en vrolijk staartje.
Een patiënte op de afdeling waar zij werkt verwelkomt me hartelijk met een „Goedemorgen! Hoe is het met u? Druk?” Als ze mijn aarzeling ziet, zegt ze: „Ik plaag u. Ik heb gehoord dat we dat niet mogen zeggen van u.” Ik grinnik: „Ha, maak ik school? „It koe minder”, zou mijn Friese man zeggen.” Ik meen het. Druk is een stom woordje, afschaffen ermee.
Dezelfde patiënte verhaalde me hoe een van onze chirurgen haar pinksterdagen redde. „Het gaat niet goed met me, ik heb steeds sneller een kuur nodig, ik was verdrietig dat ik weer met de feestdagen niet thuis was en bang. En toen kwam dokter Vente. Hij kwam op eerste pinksterdag, pakte een kruk en ging in alle rust bij mijn bed zitten. Alleen al dat gebaar van die kruk pakken! Hij keek me aan, ik kon mijn verhaal doen, hij luisterde goed, gaf antwoorden die me rustig maakten. Toen hij weg was zag ik dat hij maar zeven minuten naast mijn bed gezeten had. Het voelde als een halfuur. Ik kon die man wel zoenen.”
Voeteneind
Een kind snapt dat aandacht en rustig gaan zitten een goed antwoord is bij pijn en verdriet. Maar nog niet iedereen heeft dat door. Ik bezocht een mevrouw die met spanning uitzag naar het bezoek van haar operateur. „Vervelend vind ik het dat hij altijd aan het voeteneind van mijn bed blijft staan. Zo kan de hele zaal mee luisteren en ik ben de hele tijd meer bezig met de vraag hoe ik hem kan vasthouden dan dat ik aan mijn eigen vragen toekom.”
„U kunt hem desnoods met enige klem vragen of hij wil gaan zitten”, ried ik haar. „Ja, maar misschien wordt hij boos”, aarzelde ze.
De mondigheid en autonomie van patiënten is meer een mythe die door gezonde mensen bedacht is. Die introduceerden ook het woord ”klant”, wat een verhullende term is. Een klant stapt op als de geboden waar hem niet bevalt, een patiënt telt zijn tenen en zwijgt: hij wil de dokter niet tegen zich in het harnas jagen, vreest dat hem dat zijn tenen kan kosten. Of iets anders.
Ik moet nog even bij een andere patiënt op dezelfde zaal zijn. Zo komt het dat ik gewaarword hoe het verder gaat. Daar is de dokter! Zoals voorzegd blijft hij aan het voeteneinde staan. „Dokter, gaat u toch zitten”, begint de mevrouw dapper. „Daar heb ik geen tijd voor”, repliceert de dokter, „we hebben geen afspraak voor een gesprek.”
„Maar…” begint mevrouw. „Een andere keer ga ik erbij zitten, nu heb ik geen tijd”, onderbreekt haar de dokter. Het gesprek wordt staande gevoerd. Ik hoor de zenuwen in haar stem. Na zes minuten besluit ik de dokter hoffelijk een stoel aan te bieden, wat hij even autonoom afwijst.
Om mevrouw niet in verlegenheid te brengen, besluit ik hem op de gang op te wachten. Ha, daar komt hij: „Ik wil je toch even wat zeggen”, begin ik. „Dokters hebben ook weleens geen tijd”, zegt hij gevat en beent door. Ik draaf met hem op. „Ik wil toch dat je even luistert, dit heeft niks met tijd te maken. Of je zeven minuten staat of zit maakt voor jouw tijd geen verschil, maar een wereld van verschil voor mevrouw.” „Ik moet mijn kinderen van school halen”, zegt zijn rug halsstarrig, want hij beent al weg.
Achter mij staat een verpleegkundige zachtjes in haar handen te klappen. „Niet leuk voor jou”, zegt ze, „maar het moet hem gezegd blijven.” We zijn nu dus al met zijn drieën voor de tegen-druk-beweging.
De auteur is geestelijk verzorger in het Zuwe Hofpoort Ziekenhuis en het Regionaal Psychiatrisch Centrum en de St. Maartenskliniek in Woerden.