Kerk & religie
Britse zendeling Bosshardt ging 4000 kilometer door China

Aanvankelijk zagen de Chinezen hem als een vijand. Maar toen hij stierf, omschreven hooggeplaatsten hem als „een oude vriend van de Chinese mensen.” De Britse zendeling Rudolf Alfred Bosshardt wijdde zijn leven aan zending onder de Chinezen. Een weg vol ontberingen moest hij daarvoor gaan.

ir. Willem van Dis
21 April 2015 22:41Gewijzigd op 15 November 2020 18:22
Rudolf Alfred Bosshardt China. Beeld OMF
Rudolf Alfred Bosshardt China. Beeld OMF

Bosshardt werd geboren op 1 januari 1897 in Manchester, Engeland. Hij was de zoon van Heinrich Alfred Bosshardt en Marie Foster, die vanuit Zwitserland geïmmigreerd waren. Alfred Bosshardt jr. was op 9-jarige leeftijd tot geloof gekomen. Het jaar daarop voelde hij zich geroepen om God te dienen in China. Dit verlangen was ontstaan door contacten met een zendeling van China Inland Mission (CIM) die op verlof was en het gezin Bosshardt bezocht. Toen Bosshardt 17 jaar was, werd hij gedoopt.

In 1918 had hij gekozen voor het behouden van zijn Zwitserse nationaliteit, terwijl de rest van de familie voor de Britse nationaliteit had gekozen. Vier jaar daarvoor was Bosshardt begonnen met een stage in de mechanica. Met het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog bood hij zichzelf aan om in militaire dienst te gaan, maar zijn Duitse naam diskwalificeerde hem.

Van 1920 tot 1922 volgde hij een zendingsopleiding en op 19 november 1922 vertrok hij voor een jaar talenstudie naar de CIM-taalschool in Zhenjiang, Jiangsu (China); een school speciaal voor mannen. Daarop werd hij aangesteld in China: in Zunyi, in het noorden van de provincie Guizhou. Bij aankomst schokte de hevige hongersnood hem. Duizenden stierven van honger en ziekte. Samen met Jack Robinson (zijn veldleider) en een rooms-katholieke priester deelde hij voedselpakketten uit. Bosshardt zelf overleed bijna aan tyfus.

Ontvoerd

Na zijn huwelijk in 1931 werden Bosshardt en zijn vrouw Rose overgeplaatst naar Zhenyuan, Guizhou. Na een conferentie werd het echtpaar op 1 oktober 1934, met een groep van zeven CIM’ers (onder wie twee kinderen), in de buurt van Jiuzhou ontvoerd door een afdeling van het Rode Leger. Ze werden als gijzelaars gevangengenomen en de ontvoerders eisten veel losgeld van de zendingsorganisaties of ambassades. Binnen twee weken werden de vrouwen en kinderen vrijgelaten, maar Bosshardt en Arnolis Hayman, een Nieuw-Zeelander, bleven als gevangenen achter.

Ze werden meegenomen op een van de zogenoemde lange marsen van het Tweede Frontleger, dat onder leiding stond van Xiao Ke. Onder barre omstandigheden en fysieke mishandeling marcheerden de twee zendelingen vele kilometers met hun ‘kameraden’. Gedurende de lange mars heeft Bosshardt veel Chinezen geholpen. Regelmatig werden de twee zendelingen neergezet als verraders en spionnen. Bosshardt keek om zich heen naar al die vijandig kijkende gezichten, en toen moest hij eraan denken dat Jezus Christus ook vals beschuldigd was en beschimpt – zo schrijft hij later in zijn boek. Hij keek van het ene gezicht naar het andere, en haalde zich voor de geest dat dit de mensen waren voor wie hij reeds twaalf jaar lang gewerkt had om hen te helpen toen ze ziek waren of honger hadden. Als hij naar hen keek, herhaalde hij voor zichzelf zachtjes steeds dezelfde zin: „De Heere houdt van jou en stierf voor jou.” Terwijl hij dit voor elke treiteraar deed, realiseerde hij zich dat hij voor hen geen bitterheid of wrok voelde, maar alleen liefde.

Ongewoon verzoek

Op een avond na een bijzonder zware dag marcheren (gemiddeld zo’n 90 kilometer per dag), werden Hayman en Bosshardt ingekwartierd in een boeddhistische tempel. Toen ze daar lagen en dankbaar waren te kunnen gaan slapen, kwam een bewaker aanlopen met de mededeling dat generaal Xiao Ke graag Bosshardt wilde zien. Vermoeid stond hij op en ging mee naar de vertrekken van de generaal. Xiao Ke was een intelligente en bekwame leider, vol hoge idealen en toewijding aan zijn zaak, en Bosshardt respecteerde hem om zijn kwaliteiten.

De generaal had een ongewoon verzoek. Hij was in het bezit gekomen van een grote kaart van de provincie Guizhou maar hij was niet in staat om die te lezen. Het was een gedetailleerde en nauwkeurige kaart, maar in het Frans geschreven (waarschijnlijk meegenomen uit een rooms-katholieke zendingspost, dacht Bosshardt). Zou Bosshardt deze in het Chinees willen vertalen? Deze was van zijn stuk gebracht. Zijn overmeesteraars waren rebellen die tegen de regering vochten; zij leerden het volk alle vormen van godsdienst af te zweren, zij maakten de twee zendelingen uit voor leugenaars en spionnen en ontkenden het bestaan van de levende God. Zij waren ”de vijand”. Waarom zou hij hen helpen? Onmiddellijk wist hij het antwoord: „Heb je vijanden lief, doe goed aan hen die jou haten, zegen hen die jou vervloeken, bid voor hen die jou kwaad doen.”

Bosshardt was de enige van allen die in dit leger marcheerden die zowel Chinees als Frans sprak: hij was de enige die zou kunnen helpen. Op die manier werd hij gebruikt om de mars zo te laten lopen dat het sterke nationalistische leger niets kon doen om de mars van het Rode Leger te stoppen. De route ging via onherbergzame oorden en afgelegen dorpen, waar een groot georganiseerd en gemechaniseerd leger niet kon komen. Toen de dreiging voorbij was, ging het wat rustiger. Ondertussen was er wel een soort band ontstaan tussen Xiao Ke (die later de eerste minister van Defensie werd onder Mao Zedong) en Bosshardt.

Kerstster

Er was iets wat de twee zendelingen bemoedigde. Tegen hen was gezegd dat zij direct achter de vaandeldrager moesten lopen. Deze man was verantwoordelijk voor de communistische vlag, een helderrode rechthoek met daarin een zwarte ster naast een hamer en een sikkel. Bij speciale gelegenheden, zoals het zegevierend binnengaan van een stad, werd deze vlag uitgerold en trots omhooggehouden. Het grootste deel van de tijd was deze vlag echter opgerold en zorgvuldig bewaard in een omhulsel. De zendelingen waren verbaasd toen zij zagen waar de vlag mee ingepakt was: het was het doek van een olieverfschilderij van de geboorte van Christus, ongetwijfeld gestolen uit een van de christelijke kerken die onderweg geplunderd en verwoest waren. Zoals Bosshardt later zei: „En zo volgden we de kerstster, zoals de wijzen uit het oosten, onzeker waar die ons uiteindelijk naar toe zou leiden.”

Hun ”banier” kon niet openlijk ontrold worden, maar zij wisten welke Ster zij volgden. Deze kleine ironie verheugde hun harten. Het was als een geheim teken van God, Die hen van Zijn leidende hand verzekerde.

Martelingen en executies

Tijdens de mars waren er ook dagen dat er een tribunaal werd opgezet voor kapitalisten en landeigenaren die tijdens de tochten gevangengenomen waren. De meesten werden gemarteld en geëxecuteerd. De soldaten gingen daarna op strooptocht naar de omringende dorpen en steden en stuurden boodschappers naar andere plaatsen. Af en toe betekende dit dat er nieuwe gevangenen ondervraagd werden, mannen, vrouwen, jong en oud.

De ”nieuwe orde” had de oude Chinese gewoonte van het respecteren van de ouderen afgezworen. De zendelingen moesten het gillen van verschrikte gevangenen aanhoren die in naastgelegen ruimten gemarteld werden; sommigen werden aan stoelen vastgebonden, anderen moesten gaan liggen met hun handen op hun rug vastgebonden terwijl het hun verboden was te praten of te bewegen; wie om genade smeekte, werd geslagen.

Niet in staat om te helpen, bad Bosshardt voor „de vrede van God te midden van het geweld, de waanzin en de honger.” Hij zei dat het „leek op de hel; het kwellendst waren de kreten van de mensen die gemarteld werden.”

Martelingen en executies rondom hen waren aan de orde van de dag, en het scheen onvermijdelijk dat ook zij een keer aan de beurt zouden komen. Ze werden echter niet bijzonder streng bewaakt. Elke avond kwamen de soldaten bij elkaar voor een communistische gemeenschapsavond, luisterden ze naar sprekers die de deugden van het communisme verkondigden en zongen ze partijliederen. Hun bewaker ging daar ook vaak naartoe, en dan werden de twee mannen achtergelaten in een vertrek met een bouwvallige achterdeur die losjes met spijkers bij elkaar werd gehouden. Aarzelend begonnen ze de mogelijkheid van ontsnappen te overwegen.

Op een avond in december slopen ze naar buiten en klommen over de achtermuur van de tuin. Ze waren vrij – voor een poosje. Hun vrijheid duurde slechts een paar dagen; het leger bood een beloning aan als ze gepakt zouden worden. Onvermijdelijk was er iemand die de zendelingen herkende, en die de gelegenheid aangreep om de beloning op te eisen. Spoedig werden ze door een groep soldaten gelokaliseerd en meegenomen naar het kamp. Ze werden ondervraagd, maar weigerden te zeggen wie hen geholpen had en welke dorpelingen hun te eten hadden gegeven. Ze werden onder strenge bewaking gesteld, met hun handen en voeten vastgebonden, en het was hun verboden met elkaar te praten. ’s Nachts, als zij op stro en stenen lagen, moesten ze toestemming vragen zich om te draaien; wanneer ze dat deden haalden ze het stro los dat hen tegen de intense kou bedekte. En al die tijd wisten ze wat hun te wachten stond: een rechtszaak in ”communistenstijl”. Ze hadden er genoeg van gezien om te weten hoe het waarschijnlijk zou aflopen.

Vonnis

De rechtszaak vond plaats op kerstavond, op de markt. De rechters zaten op bewerkte stoelen op een verhoging en veel soldaten en mensen uit de stad kwamen kijken. De eerste gevangene was beschuldigd van het verbergen van landeigenaren die hem daarvoor betaald hadden. Hij werd bevraagd, en de menigte wilde het vonnis laten horen. „Doden!” schreeuwden ze, en de man werd afgevoerd om geëxecuteerd te worden. Daarna werden de twee zendelingen naar voren gebracht.

Ze konden horen hoe ergens aan de rand van de menigte de eerste executie plaatsvond. Waren zij de volgende? Wat zouden ze moeten antwoorden op de vragen van de rechter? Toen herinnerde Bosshardt zich de belofte van Jezus: „Wanneer je ooit wordt gearresteerd en voor het gerecht gebracht, zit er van tevoren niet over in wat je moet zeggen. Zeg datgene wat je op dat moment gegeven wordt. Want jij bent het niet die spreekt, maar het is de Heilige Geest.”

„Waarom ben je naar China gekomen?” werd hem gevraagd. „Om u over de enige God te vertellen, en om u tot berouw en bekering op te roepen”, antwoordde hij.

Hayman werd ondervraagd over politieke onderwerpen: over ongelijke verdragen en de opiumoorlogen. Hij antwoordde: „Ik voel schaamte over het feit dat Engeland het opiumgebruik aan China opdrong, en natuurlijk, ongelijke verdragen zijn onjuist.” Toen de opperrechter het volk om zijn vonnis vroeg, zetten Bosshardt en Hayman zich innerlijk schrap. Het bleef verbazingwekkend stil. Toen schreeuwde een stem: „Doden!” Een ander riep: „Geef ze slaag!” Toen de veroordeling werd uitgesproken, was het een verrassing: hun boetes zouden verhoogd worden en zij zouden de gevangenis in gaan. Hayman voor een jaar en Bosshardt voor achttien maanden. Opnieuw waren ze aan de dood ontsnapt. Hoewel elke andere gevangene die voor het gerecht gebracht was op die dag geëxecuteerd werd.

Vrijgelaten

Op 18 november 1935 werd Hayman, die een gezin van zes kinderen had, vrijgelaten in Sangzhi in Hunan, na 413 dagen gevangenschap. Hij was zwak en uitgehongerd. Bosshardt werd vrijgelaten op 12 april 1936, met Pasen, in de buurt van Kunming, Yunnan. Hij had een vergevorderde staat van scheurbuik, pleuritis, bronchitis en spruw.

Bosshardt is 560 dagen met de ”lange mars” mee geweest en heeft circa 4000 kilometer gelopen. Van zijn ziekbed in Kunming dicteerde Bosshardt het relaas van zijn gevangenschap dat later gepubliceerd is onder de titel: ”The Restraining Hand” (1936).

Bosshardt en zijn vrouw zijn hierna een paar jaar naar Engeland geweest en in 1940 weer teruggegaan naar Guizhou in China. Toen ze in 1952 Panxian verlieten als gevolg van de communistische overname, lieten ze een gemeente achter van ruim zeventig leden met een goed getrainde en jonge voorganger: Samuel Tang. Later heeft Tang jaren gevangengezeten omwille van zijn geloof. Na 1990 was hij in de 70 en leider van een groep gemeenten met in totaal meer dan 10.000 leden.

De Bosshardts verlieten China met tegenzin, maar weldra zaten ze in Laos (een Franssprekend land), waar veel Chinezen naartoe waren gevlucht. In 1957 werd Laos een officieel veld van de Overseas Missionary Fellowship. Dat was de nieuwe naam geworden van CIM om de Chinezen buiten China te bereiken. Bosshardt stierf in 1993. Boodschappen van medeleven werden ontvangen van Chinese ambtenaren in Londen en Peking, met een omschrijving van Bosshardt als „een oude vriend van de Chinese mensen.” En dat terwijl hij zestig jaar eerder als een vijand van de Chinezen was gearresteerd.

Dit is het laatste deel in een serie van vier. De auteur is directeur van de zendingsorganisatie OMF Nederland.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer