Dirigent Rintje te Wies geniet van puurheid jongensstem
In Staccato reageren muzikanten op tien stellingen. Vandaag dirigent Rintje te Wies.
„Aan de ogen van een nieuw koorlid zie ik vaak of hij de drive heeft om iets te bereiken.” Rintje te Wies geniet ervan om jongen onder de jongens te zijn. Als dirigent van het Roder Jongenskoor en het Kampen Boys Choir kan hij zijn hart ophalen. Ook omdat volgens hem niets puurder klinkt dan een jongensstem.
Een kachel blaast de voormalige hervormde kerk in Nieuw-Roden warm. In de ruimte, zo’n 30 bij 8 meter groot, staan brede lessenaars, krukjes, een vleugel en een kast met rode toga’s en witte koorkleden.
Rintje te Wies vertelt hoe hij hier terechtkwam. „In 2006 nam ik het stokje over van Bouwe Dijkstra, de dirigent van het Roder Jongenskoor. Het was niet makkelijk om zo’n charismatische leider op te volgen. Bouwe zelf deed daar overigens nuchter over: „Gewoon je oren goed openzetten.””
Dijkstra repeteerde in een ruimte achter zijn woning. Te Wies vond het geen goede optie om daar te blijven repeteren. „Om naar de wc te kunnen, moesten koorleden door de keuken en de woonkamer van Bouwe lopen. Dat leek mij een belasting voor zijn gezin. Nog belangrijker is dat het mij verstandig leek om elders een nieuwe start te maken. Daarom heb ik dit kerkje gekocht.”
De dirigent heeft nooit spijt van die beslissing gehad. „De ruimte is compact en toch kan de klank hier goed weg. Je hoort alle oneffenheden.”
1. Als puber schaamde ik mij om te zingen.
„Ik zong niet als puber, maar dat was niet omdat ik mij schaamde. Vanaf mijn zesde bespeelde ik een toetsinstrument, eerst orgel en later piano. Ik ben pas gaan zingen toen ik op de pedagogische academie zat. Hoewel ik was toegelaten tot de studie schoolmuziek aan het Gronings conservatorium, vond mijn vader het beter als ik eerst een vak leerde. Drie jaar later ben ik alsnog naar het conservatorium gegaan, want het bloed kruipt waar het niet gaan kan. Het zingen was tijdens mijn conservatoriumtijd nog niet echt aan mij besteed. De passie voor zang is pas ontstaan toen ik zelf ging dirigeren.”
2. Ik was graag in Engeland geboren en in dat land lid van een jongenskoor geweest.
„Ik ben reuze benieuwd hoe dat geweest zou zijn. Ik heb eraan kunnen ruiken. Onze zoon Jeljer is hoofdsolist van het Roder Jongenskoor geweest. In die tijd heeft hij meegedaan aan het Prinses Christina Concours. Hij drong door tot de finale en won een geldprijs, waarmee hij een masterclass kon volgen. In overleg met Bouwe Dijkstra hebben we een verzoek ingediend bij John Scott, director of music van St. Paul’s Cathedral in Londen, of Jeljer een week mocht meezingen in het jongenskoor. Hij heeft meegezongen in alle repetities, evensongs en concerten en ik zat daar als vader met mijn neus bovenop. Ik realiseer me dat je in reportages over Engelse koorscholen niet kennismaakt met de schaduwkanten van het koorlidmaatschap. De leiding is er best streng. Regelmatig maken we met onze jongenskoren een reis naar Engeland en verzorgen we er evensongs. Dat is enorm stimulerend voor de koorleden. We kunnen nog veel van de Engelsen leren. Van hun gehechtheid aan traditie en hun zorgvuldigheid. Ze laten bij de invulling van een evensong niets aan het toeval over en bereiden alles tot in de puntjes voor. Ook als een gastkoor optreedt.”
3. Er klinkt niets puurder dan een jongensstem. Ik krijg elke keer kippenvel als ik mijn boys hoor zingen.
Lachend: „Op een repetitie niet altijd, want we studeren gewoon nootjes en teksten in. Door de bank genomen geniet ik van de strakke klank van jongensstemmen. Een jongensstem kan zacht, breekbaar, slank, helder en luid klinken. Van wolligheid is geen sprake. Er gaat niets boven een jongenskoor, ook vanwege de mooie alten, de heldere tenoren en de resonansrijke bassen.”
4. Ik vind het niet erg om steeds opnieuw te beginnen. Nieuwe koorleden houden mij scherp.
„Bij geen enkele koortype is het kleurenpalet zo onderhevig aan verandering als bij een jongenskoor. Het werken aan een mooie balans vormt dan ook een grote uitdaging. Het is prachtig om te zien hoe de meeste jongens zich ontwikkelen. Ik vind het fijn een steentje aan hun persoonlijke ontwikkeling te kunnen bijdragen. Een schuchter iemand die in het begin nauwelijks geluid durfde te maken, staat later soms vol overgave een solo te zingen. De saamhorigheid onder de jongens is groot. Kortgeleden werkten we met het Kampen Boys Choir mee aan de uitvoering van de ”Saint Nicolas Cantate” van Britten. Op een gegeven moment moet een van de jongste jongens de kleine Nicolaas uitbeelden en een korte solo zingen. In dit geval heette het jongetje ook Nicolaas. De anderen gunden hem dit en reageerden met: „Goed man.””
5. Ik ben niet alleen dirigent, ik wil ook een vaderfiguur zijn.
„Ik bouw graag een band met de jongens op. Na een concert gaan we soms langs de McDonald’s. Tijdens een middagje zwemmen doe ik met vrijwel alles mee. Bij de koorreizen in Engeland schep ik het eten op en lees ik soms de kleintjes voor. Op andere momenten ben ik weer docent of dirigent. Dit bijt elkaar niet. Ik hecht er wel aan dat de jongens mij met ”u” en met mijn achternaam aanspreken.”
6. Een goede dirigent is een inspirator. Amateurzangers komen dankzij hem verder dan ze ooit hadden gedacht.
„Dat is mij te kort door de bocht, want de liefde moet van twee kanten komen. Mensen moeten gemotiveerd zijn. Er valt in de koorwereld nog het nodige te verbeteren. In de harmonie- en fanfarewereld is het de gewoonste zaak van de wereld dat je les neemt en thuis studeert. Het zou geweldig zijn als dit gemeengoed werd onder koorzangers. Van een goede zanger worden inlevingsvermogen en intuïtie verwacht. Daarmee vergroot je zijn muzikale inbreng. Als je alles tot in detail vastlegt, wordt muziek maken een kunstje. Ik leer de jongens hun oren te gebruiken, zodat ze zich een voorstelling van de klank maken voordat ze gaan zingen. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat dit kwartje niet bij elk koorlid valt. Het is mooi om te merken hoeveel jongens van klassieke muziek gaan houden. Ze ontwikkelen een eigen voorkeur, die bijvoorbeeld boven komt drijven als we meewerken aan de uitvoering van Bachs ”Matthäus Passion”. Dan blijken de koorleden hun favoriete dirigenten en zangers te hebben.”
7. Advent is vanwege de uitvoeringen van carols een van de mooiste perioden in het jaar.
„Klopt, de jongens vinden het ook prachtig om carols te zingen. Ik streef bij de samenstelling van een kerstprogramma naar kwaliteit en wil mensen niet alleen hapklare brokken zoals ”Once in Royal David’s City” en ”Oh, come, all ye faithful” voorschotelen. Graag laat ik mensen ook kennismaken met onbekend kerstrepertoire.”
8. De computer vormt de grootste bedreiging voor jongenskoren.
„Nee, het gebrek aan status vormt de grootste bedreiging. Iemand die presteert in sport is populair bij de jeugd. Een goede pianist of violist oogst ook bewondering. Maar een jongen die zingt, wordt vaak meewarig aangekeken. Scholieren tonen pas interesse als een zanger vrij krijgt omdat hij ’s avonds in het Amsterdamse Concertgebouw moet zingen. Ik maak mij regelmatig zorgen over het voortbestaan van de jongenskoren, zeker als er een aantal jaren achtereen weinig aanmeldingen zijn. We verzorgen regelmatig gastlessen op basisscholen, maar de moeders langs het schoolplein zijn onze beste ambassadeurs.”
9. Ik heb de stilte van het Groningse platteland nodig om me op te laden voor mijn vak.
„We wonen aan de rand van het dorp Baflo, met uitzicht op de polder. Ik ben altijd bezig met het bedenken van nieuwe dingen. Dit zou mij in een lawaaierige omgeving niet lukken. Tijdens de rit van Baflo naar Nieuw-Roden en andersom heb ik de autoradio nooit aan, want dat verstoort mijn mijmeringen. Ik sta ook graag om zes uur ’s morgens op om in alle stilte plannen uit te werken.”
10. Ik heb geen muzikale wensen meer, want mijn dromen zijn uitgekomen.
„Ja en nee. Ik ben erg blij met mijn jongenskoren. Toch zou ik best nog eens een professioneel kamerkoor of een goed amateurensemble willen leiden. Daar kun je je muzikale ei kwijt en heb je geen last van het regelwerk dat een jongenskoor met zich meebrengt. Tegelijkertijd repeteer ik liever met jongeren dan met volwassenen. Bij mijn koren kan ik jongen onder de jongens zijn.”
Levensloop Rintje te Wies
Rintje te Wies (1958) genoot zijn muzikale opleiding aan het Stedelijk Conservatorium in Groningen. Hij deed er de hoofdvakken schoolmuziek en piano. Voor het laatste vak studeerde hij bij Gerben Makkes van der Deyl en Karl Westers. Te Wies volgde aan het conservatorium ook lessen koordirectie en theorie der muziek bij rectievelijk Cees Rotteveel en Rein Ferwerda. Tot twee geleden gaf hij het vak muziek op het Augustinuscollege in Groningen.
Hij was onder andere dirigent van het Martini Jongenskoor Sneek, het Roden Handel Chorus en de Roden Girl Choristers. Tegenwoordig is hij artistiek leider van de stichting Koorschool Noord Nederland en vanuit die functie sinds 2006 dirigent van het Roder Jongenskoor. De Roden Girl Choristers, die ook onder de koorschool vallen, worden geleid door Sonja de Vries.
Sinds 2012 is Te Wies ook artistiek leider en dirigent van het Kampen Boys Choir. In 2007 verscheen de eerste versie van een door hem geschreven methode voor de opleiding tot jonge zangers: ”From C to C”. In 2013 kwam een tweede versie uit, waaraan zijn collega Sonja de Vries meewerkte. Als dirigent van beide koren leidt Te Wies niet alleen de repetities, maar geeft hij de jongens ook privéles. Zowel het Roder Jongenskoor als het Kampen Boys Choir is opgezet naar het voorbeeld van Engelse jongenskoren.