Ongeloof, verdriet en heel veel vragen na suïcide echtgenoot
Een beschadigde sleutelbos en een portemonnee. Als twee rechercheurs in burger die voor Marjolein op tafel leggen, beseft ze dat haar man, Johan, suïcide heeft gepleegd. „Het ging niet goed met hem, maar ik had nooit gedacht dat hij dit zou doen, en wilde het niet geloven.”
Een herfsttafereel met kleurrijke bladeren en paddenstoelen siert de salontafel in de woonkamer van Marjolein van der Wulp-Oosse (28) in Dordrecht. In december vorig jaar trouwde ze met Gerben. Ruim twee jaar eerder stond ze aan het graf van haar eerste man, Johan Groothedde, die door suïcide op het spoor om het leven kwam. Weloverwogen blikt Van der Wulp –moeder van de 5-jarige Jenthe– terug op de periode die haar leven drastisch veranderde. Ze hoopt dat haar verhaal bijdraagt aan meer begrip voor mensen die een geliefde door zelfdoding verloren.
Na hun huwelijk in oktober 2008 vestigen Johan en Marjolein zich in Dordrecht. Hij werkt als leidinggevende op de financiële afdeling van ontwikkelingsorganisatie Woord en Daad, zij als hulpverlener bij het Leger des Heils. Eind juli 2009 wordt hun dochter, Jenthe, geboren. „In haar uiterlijk lijkt ze op Johan. Hij was dol op haar. We hadden het goed met elkaar, vormden een gelukkig gezinnetje. Het leek ons allemaal voor de wind te gaan.”
Als Marjolein Johan typeert, gebruikt ze woorden als enthousiast, zorgzaam, sociaal, gevoelig en serieus. „Dat lees ik ook terug in mails van vrienden van hem. Hij bracht sfeer en gezelligheid mee. Maar –ik wil realistisch blijven– hij was ook een tikje eigenwijs en chaotisch.”
Burn-out
In mei 2011 kampt Johan met slaapproblemen. „Hij zei dat hij de werkdruk niet aankon. Op kantoor werd daar serieus naar gekeken. Enkele taken legde Johan neer. Maar hij bleef slecht slapen, tobben en piekeren. Hij had last van negatieve gedachten, bijvoorbeeld dat hij zijn baan zou kwijtraken en daardoor ook ons huis en mij. Het werd alleen maar erger en uiteindelijk zat hij thuis. Burn-out.”
In de laatste twee weken voor zijn overlijden gaat het slechter met Johan. Als hij op een dag thuiskomt, weet hij niet waar hij is geweest. En hij komt terug met andere boodschappen dan er op het briefje stonden. „Toen ik vroeg of hij weleens suïcidale gedachten had, zei hij dat het beter was als hij er niet meer zou zijn. Daar ben ik erg van geschrokken.”
Het duurde nog even voordat Johan z’n eerste gesprek zou hebben met een psycholoog. „Ik heb gebeld om die afspraak te vervroegen. Dat heeft niet meer mogen baten. Voor die nieuwe datum was hij al overleden. Achteraf hoorde ik van de huisarts dat hij tegen Johan had gezegd dat hij aan een depressie dacht. Hij maakte aan de buitenkant geen duidelijk depressieve indruk, al keek hij de laatste tijd wat vaker weg en liet hij zich niet meer in de ogen kijken.”
In die laatste weken is Marjolein extra alert, al gelooft ze niet dat er sprake is van een reëel suïcidegevaar. „Een dag voor zijn overlijden had hij een opleving. Het leek ineens de goede kant op te gaan. Dat was echter maar van korte duur.”
Sirenes
In de middag van 5 juli 2011 komt Marjolein iets eerder uit haar werk. „Ik wilde Johan verrassen. Dan konden we nog even samen zijn voordat we Jenthe bij de oppas zouden ophalen.” Als ze, dicht bij huis, sirenes hoort, bekruipt haar ineens een onrustig gevoel. „Ik zei hardop tegen mezelf: Marjolein, laat je niet gek maken. Johan doet zichzelf niets aan.”
Om drie uur treft ze haar man niet thuis aan. De gordijnen zitten dicht, de Bijbel ligt nog open bij het gedeelte dat ze die ochtend heeft gelezen. Psalm 56: „Gij hebt mijn omzwerven geteld; leg mijn tranen in Uw fles; zijn zij niet in Uw register?”
Marjolein vindt geen briefje van Johan en krijgt geen gehoor op zijn mobiele telefoon. Als ze om halfvier even op de bank zit, ziet ze twee mannen over de dijk richting haar huis lopen, die rechercheurs in burger blijken te zijn. „Ze stelden zich voor, legden de zwaar beschadigde sleutelbos en portemonnee van Johan op tafel en vroegen of ik die spullen herkende. Het was alsof ik ineens in een film was beland. Eigenlijk is het met geen pen te beschrijven.”
De boodschap dat Johan is overleden dringt niet goed tot haar door. „Alles wees erop, maar ik kon het niet geloven. Ik had nooit gedacht dat hij dit zou doen. Intussen bleven de rechercheurs maar tegen me praten. Achteraf begreep ik dat dit was omdat ze bang waren dat ik in een shock zou raken. Ze vroegen naar m’n werk, maar ook of Johan depressief was of vijanden had.”
Tal van tegenstrijdige gedachten en emoties buitelen over elkaar heen. „Waarom had hij dit gedaan? Ik voelde me in de steek gelaten, maar dacht ook: Wat heb je toch getobd. Had ik er maar iets van kunnen overnemen.”
Begrafenis
Ze belt haar zwager en broer, die direct komen en de verdere familie inlichten. „Het was vakantietijd en veel mensen, ook mijn ouders en schoonouders, waren weg. Mijn ouders zaten op Texel en arriveerden uiteindelijk tegelijk met de begrafenisondernemer. Je huis zit ineens vol mensen en bij iedereen zie je verdriet, ongeloof en heel veel vragen.”
Intussen moet Marjolein zich bezighouden met zaken waar ze niet eerder over heeft nagedacht. „Ik had nooit kunnen denken dat ik als 25-jarige weduwe zou worden, een begrafenis moest regelen en alleen voor de opvoeding van Jenthe zou komen te staan.”
Ze kiest ervoor een vers uit Psalm 39 boven de rouwkaart te zetten: „En nu, wat verwacht ik, o Heere! Mijn hoop, die is op U.” „Mijn toekomst viel ineens weg. Het enige wat overbleef, was de hoop op God. Alles veranderde, maar de Heere blijft Dezelfde.”
De tekst op de rouwkaart staat centraal in de preek tijdens de rouwdienst in de gereformeerde gemeente te Dordrecht. „We waren net vacant. Onze vorige predikant, ds. A. A. Brugge, heeft de dienst geleid. Het was een zware dag, het afscheid is zo definitief. Ik had een in memoriam geschreven, maar wist niet of ik in staat zou zijn dat zelf voor te lezen bij het graf. Ik heb het toch kunnen doen. Daar heb ik kracht voor gekregen van de Heere.”
Ze beseft dat er in reformatorische kring verschillend wordt gedacht over vragen rond de eeuwige bestemming van mensen die door zelfdoding zijn overleden. „Ik heb Johan leren kennen als een gelovige jongen. Daar hebben we samen veel over gesproken, maar ik wil daar nu niet verder op ingaan, omdat het zo teer en gevoelig ligt.”
Ontroostbaar
Na de begrafenis dringt het gemis van Johan zich temeer aan Marjolein op. „Dan ga je het verlies inleven. De eerste week was er elke dag iemand van de familie bij me, maar ik moest ook weer een eigen ritme krijgen. Op 14 juli zou Johan jarig zijn geweest, kort daarna werd Jenthe 2 jaar. Samen met Johan had ik al een cadeautje voor haar uitgezocht. Dat heb ik gekocht. Ik heb Jenthes verjaardag gevierd, maar het klopte niet, zonder Johan.”
Hoe jong ze ook is, voor Jenthe is het verlies eveneens voelbaar. „Als ze iemand in huis hoorde lopen, ging ze in haar bedje staan en riep blij: „Papa, papa!” Je zag haar verdriet als ze zag dat hij het niet was. Soms had ze driftbuien en was ze ontroostbaar. Ze voelde heel goed mijn verdriet aan, en zei dan bijvoorbeeld, toen ze wat meer leerde praten: „Stil maar mama, ik ben bij je.”” Marjolein laat foto’s plastificeren voor de kleine Jenthe, zodat ze die elk moment van de dag zou kunnen pakken om zo de herinnering aan haar vader levend te houden.
Zelf is ze de eerste maanden onder meer op zoek naar ontbrekende puzzelstukjes in het verhaal van Johan. „Hij heeft geen brief achtergelaten, waardoor er voor mij open einden blijven. Toen hij Jenthe ’s ochtends naar de oppas bracht, gaf hij aan: „Papa komt je vanmiddag ophalen.” Dat zou hij nooit hebben gezegd als hij wist dat hij dat niet zou doen. Het lijkt erop dat zijn suïcide een impulsieve, niet-voorbereide daad is geweest, dat hij het ineens niet meer zag zitten. Maar hij kan ook een psychose hebben gekregen. Op zulke vragen zal ik nooit een antwoord krijgen. Dat maakt de verwerking extra moeilijk.”
Twijfel
Mede met begeleiding van een hulpverlener gaat Marjolein, die haar zelfvertrouwen voor een groot deel kwijt is, op zoek naar een nieuwe balans in haar leven. Soms kampt ze met schuldgevoelens. „Ik weet dat ik, met de kennis van toen, alles heb gedaan wat in mijn vermogen lag. Ook de huisarts maak ik geen verwijten. Toch denk ik soms: Was het anders gelopen als ik het anders had gedaan? Dat blijft lastig.”
Veel steun krijgt ze van familieleden, vrienden en ambtsdragers uit haar gemeente. „Er werd een rooster gemaakt en een aantal ouderlingen kwam om de beurt op bezoek. Het is hartverwarmend hoe de kerkenraad ermee is omgegaan. Dat had niet beter gekund.”
Soms merkt ze dat mensen geen raad weten met haar verlies. „Sommigen mijden je, die zie je letterlijk een straatje omlopen. Dat doet pijn. Er zijn ook mensen die gemakkelijk een oordeel vellen. Dan denk ik: Wees daar toch voorzichtig mee. Dat is niet aan ons.”
Als er iets ingrijpends gebeurt, is de duivel erbij om twijfel te zaaien, merkt Marjolein. „Ik heb steeds geprobeerd alles in gebed aan de Heere voor te leggen. Belangrijk voor mij is Psalm 27:7: „Zo ik niet had geloofd, dat in dit leven mijn ziel Gods gunst en hulp genieten zou, mijn God, waar was mijn hoop, mijn moed gebleven? Ik was vergaan in al mijn smart en rouw.””
Eenmaal bezoekt Marjolein de jaarlijkse nabestaandendag van de Nederlandse Spoorwegen voor mensen die een geliefde op het spoor hebben verloren. „Er waren lezingen en het was goed lotgenoten te spreken, maar het christelijke element ontbrak. Ik heb weleens gedacht dat het mooi zou zijn als er een lotgenotencontact zou komen voor mensen uit reformatorische kring, om ervaringen te delen.”
Wond
Ze heeft het als bijzondere leiding van de Heere ervaren dat ze bijna een jaar geleden is hertrouwd. „Dat zou ik nooit bedacht hebben, dat ik weer ruimte zou krijgen om lief te hebben en te trouwen. Maar de Heere heeft me opnieuw een lieve man gegeven en ons duidelijk de weg gewezen die we mochten inslaan. Op onze trouwdag zijn zorgvuldig woorden gegeven aan wat er is gebeurd, maar het was toch een blijde dag.”
Een verlies door suïcide verwerken, doe je nooit, zegt Marjolein. „Het litteken blijft en soms scheurt de wond ineens weer een beetje open, bijvoorbeeld als ik iets opmerk bij Jenthe en denk: Dit had Johan eens moeten zien, wat zou hij trots geweest zijn. Dat doet pijn. Gelukkig is er alle ruimte om het daar met Gerben over te hebben. Praten is bij de verwerking heel belangrijk, maar uiteindelijk is er maar één Hulpverlener, met een hoofdletter. Het is genade als je dat mag zien.”
www.digibron.nl/suicidaliteit voor meer artikelen over dit thema.
Studiedag ”Ik kan niet meer...”
Het aantal zelfdodingen stijgt sinds 2008 jaarlijks, zo blijkt uit cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). In 2007 maakten 1353 mensen een einde aan hun leven, in 2012 was dat aantal gestegen naar 1753. Dat is een toename van 30 procent. Reden voor de stichting Psycho Pastorale Toerusting (PPT) om morgen in Veenendaal een studiedag te wijden aan het thema ”Ik kan niet meer...”, over pastoraat rond suïcide en suïcidaliteit.
„Elke geslaagde of mislukte suïcidepoging treft ook de omgeving. Het gaat jaarlijks om duizenden mensen”, zegt Corina van Renssen, cursuscoördinator bij stichting PPT. „Binnen kerken is de verlegenheid met suïcide misschien nog groter dan daarbuiten. Het mag niet zo zijn dat de groeiende groep nabestaanden in de kerk ongetroost verder leeft. We moeten niet met een boogje om deze mensen heen lopen, maar hun nabij zijn en –in wijsheid– aanspreken. In het pastorale bezoek gaat het dan onder meer om de vraag: wie is God voor jou in deze moeite?”
In diverse gemeenten, zowel reformatorisch als evangelisch, vervullen psychopastorale medewerkers daarbij, aanvullend aan het werk van de ambtsdragers, een taak. „Zij beschikken vaak over meer tijd dan de voorganger of ouderlingen. Ook hebben ze door de opleiding die ze bij ons volgen de nodige kennis van psychiatrische stoornissen en psychosociale problemen.”
In gesprekken met depressieve gemeenteleden kan ook het thema suïcidaliteit aan de orde komen. „Mensen zullen daar zelf niet snel over beginnen, maar hebben vaak wel de behoefte erover te praten. Een pastoraal bezoeker kan bijvoorbeeld zeggen: „Mensen die zo in de put zitten als u denken weleens: Ik kan het niet meer aan, of: Ik wilde dat ik altijd kon blijven slapen. Hebt u dat soort gedachten ook weleens?” Dat kan bij de betrokkene een enorme opluchting geven en leiden tot een open gesprek. Daarbij moet de psychopastoraal werker zijn grenzen kennen. Hij is geen hulpverlener, maar staat als het ware tussen ambtsdragers en hulpverleners in.”
Stichting PPT biedt sinds 22 jaar toerusting voor mensen die in hun kerkelijke gemeente „steun, troost, bemoediging en begeleiding willen geven aan mensen die pastorale zorg nodig hebben.” Gemeenteleden die psychopastoraal werk doen, kunnen daarvoor bij de stichting een tweejarige cursus volgen. Momenteel volgen zo’n 200 cursisten op 4 plaatsen dit traject. Voor de studiedag morgen hebben zich ruim 180 deelnemers opgegeven.