Concertverslag: Jos van der Kooy in de Grote Kerk in Harlingen
Tijdens de orgelzomer doet de RD-muziekredactie wekelijks verslag van een orgelconcert ergens in Nederland. Vandaag deel 5: Jos van der Kooy in de Grote Kerk in Harlingen.
Het is 15 augustus en Jos van der Kooy geeft vanavond zijn tiende concert van deze maand. Hoe blijft een speler na al die speelminuten nog geïnspireerd en hoe probeert hij zijn luisteraars op het puntje van hun stoel te krijgen? Van der Kooy reageert nuchter, voorafgaand aan het concert: „Gewoon, door intensief met muziek bezig te zijn. En veel naar andere organisten en naar andere musici te luisteren, die bijvoorbeeld strijkkwartetten van Mozart vertolken. Inspiratie blijft overigens een mysterie. Zeker als het van gene zijde komt.”
Voorafgaand aan elk concert houdt Jos van der Kooy een praatje. „Alleen al het zien van het publiek dat de moeite heeft genomen om te komen luisteren, inspireert mij. Het is fantastisch om voor mensen te mogen spelen.”
Uitgebreid licht de Haarlemse stadsorganist het programma voor de circa 75 concertgangers toe. Positief dat een organist vooraf zijn gezicht laat zien en iets vertelt. Dat brengt luisteraars in de stemming. Van der Kooy streeft ernaar concertprogramma’s te maken waar hijzelf op een vrije avond graag naar zou gaan luisteren. Hij zegt hard te studeren en zich goed voor te bereiden op elk concert. „Ik was vanmorgen rond een uur of negen in Harlingen om het orgel te verkennen en registraties uit te zoeken.”
De hoge, in een kruisvorm gebouwde Grote Kerk in Harlingen werd in 1775 in gebruik genomen. Een jaar later kon de gemeente zingen bij het tweeklaviersorgel dat 34 stemmen telt. De imposante Hinsz herbergt zijn vierde generatie tongwerken. Na Hinsz waren Van Oeckelen (1864), De Koff (1938) en Flentrop hiervoor verantwoordelijk. Laatstgenoemde orgelbouwer sloot in 2011 een restauratie in twee fasen af, waarbij bijna het halve orgel werd gereconstrueerd. Het Hinszconcept uit 1776 vormde hierbij het uitgangspunt.
Tijdens het concert blijkt dat je het maken van tongwerken wel aan Flentrop over kunt laten. Neem alleen al de robuuste Bazuin 16’, die zich in het eerste stuk, Regers Introduktion und Passacaglia in d moll ohne Opuszahl, laat horen. In de brief bij het manuscript van dit inmiddels vaak gespeelde werk schreef Reger dat hij de compositie niet te moeilijk heeft gemaakt: „So wie die Passacaglia ist, muß sie jeder einigermaßen geübte Organist vom Blatt spielen können.” Jos van der Kooy weet er in elk geval prima raad mee. Volgens hem gaan Reger en (laat)barokke orgels prima samen. En inderdaad, deze Hinsz heeft de benodigde robuustheid, frisheid en poëzie in huis.
Wie de breed opgezette koraalbewerking ”Aus der Tiefen rufe ich” BWV 745 schreef, is onduidelijk. Van der Kooy vindt Carl Philipp Emanuel een goede optie. De breed klinkende zestien- en achtvoetsregisters krijgen in de plechtige opening alle ruimte om te zingen. Prachtige Cornet in de uitkomende stem!
In Carl Philipps Fantasie und Fuge in c moll maken we kennis met iets van de onvoorspelbaarheid in en het contrastrijke van diens muziek. Een overrompelend werk, dit orgel op het lijf geschreven. En wat straalt deze Hinsz in de akoestisch goede ruimte. Flentrop heeft hier een knap staaltje werk verricht. Ondanks de grote hoeveelheid nieuw pijpwerk klinkt het instrument als een eenheid.
Voor de rustieke bewerking over het avondmaalslied ”Schmücke dich, o liebe Seele” BWV 645 van de grote Bach kiest de organist de ingetogen Vox Humana voor de cantus firmus. Dat schept mede dankzij de tremulanten een serene sfeer. De Vox redt het qua verhouding net tegenover de fluiten in de begeleiding.
Het is even omschakelen naar Saint-Saëns, de enige niet-Duitser, die vanavond aan bod komt. De Fransman schreef zijn Troisième Fantaisie in 1919. In de Grote Kerk hangt ineens een andere sfeer. In het begin klinken wat vroeg-moderne klanken à la Debussy. Even later belanden we in een operafantasie. Maar ook de poëzie van de Franse romantiek komt voorbij. De fraaie ronde fluiten krijgen daarbij alle ruimte om hun zegje te doen. De Harlinger Hinsz houdt zich kranig in deze muziek. Van der Kooy: „Het is ook een klassiek werk. Saint-Saëns hield van barokke orgels.”
De potpourri aan melodieën vormt een goede opmaat voor de improvisatie. Improvisaties bereidt de organist nooit voor. „Wie heeft er een voorstel?”, vraagt hij tijdens zijn inleidende praatje. „Zeemansliederen? Goed idee. De zee is hier vlakbij. En ik ken zelf de nodige liederen over schepen.” Na een begin met klanken die doen denken aan een tweetonige scheephoorn volgt een mix van liederen in een gematigd modern idioom. De grote daden van Piet Hein worden groots gevierd. Daarna kiest de improvisator rustiger vaarwater. Wie niet alle liederen kent, kan gewoon genieten van de vele klankkleuren die over hem heen buitelen. Mooi, die tintelfrisse Fluit 2’.
Nog één keer klinkt Reger. Voor Van der Kooy geen straf, want dergelijke romantische emotie spreekt hem erg aan. „Ik kan in Regers muziek wonen en voel mij heel gelukkig als ik dergelijke werken speel.” De Fantasie und Fuge in d moll, opus 135 b is Reger ten voeten uit: grillig, explosief, zwaar, verstild. Zowel de virtuoze passages als de mysterieuze momenten buit de speler op een fraaie manier uit. Een van de hoogtepunten.
De bezoekers kregen vanavond veel waar voor 8 euro entree. Van der Kooy was trefzeker, muzikaal en verrassend. Terecht krijgt hij na afloop van een bezoeker een compliment voor zijn „geraffineerde registraties.” Onder het genot van een glas wijn, sap of een kop koffie wordt er uitgebreid nagepraat door veel bezoekers. Sommigen bedanken de speler met een handdruk. Van der Kooy wijst naar boven. „Ik heb ook genoten. Wat een geweldig stadsorgel.”