Kerk & religie
Kohlbrugge: Dit land is afgezakt tot het summum van oppervlakkigheid

Twee uur lang zit ze op het puntje van de bank, klein en kordaat. 
Dr. Hebe Kohlbrugge, bijna 100 jaar oud, vertelt over haar leven, met hier en daar een vleugje van een glimlach, iets van zelfspot in haar pientere ogen. Heeft Nederland van de geschiedenis geleerd? „Dit land is afgezakt tot het summum van oppervlakkigheid.”

Jan van ’t Hul
23 December 2013 11:40Gewijzigd op 26 October 2023 14:46
Dr. Hebe Kohlbrugge ontving van de Tsjechische ambassade te Den Haag een onderscheiding vanwege haar verdiensten voor de mensenrechten. ”Nee, er is niets dat mij streelt"  beeld Sjaak Verboom
Dr. Hebe Kohlbrugge ontving van de Tsjechische ambassade te Den Haag een onderscheiding vanwege haar verdiensten voor de mensenrechten. ”Nee, er is niets dat mij streelt" beeld Sjaak Verboom

Al meer dan een halve eeuw woont Hebe Kohlbrugge –kort, sneeuwwit haar– in een karakteristiek jarendertighuis vlak bij de Maliebaan in Utrecht. Ze leeft in de achter­kamer, met uitzicht op een vol­gegroeide binnentuin. „Dit is het mooiste huis van Utrecht. Dat is flauwekul natuurlijk, maar ik vind dat nu eenmaal.”

Uitbundig valt de zon naar binnen. Het interieur dateert van kort na de Tweede Wereldoorlog. Overal liggen kleedjes en kussens. Ze houdt ook van schalen en vaasjes. Rechts van het grote achterraam staat haar schrijftafel, vol oude boeken, brieven, een Duitstalige Bijbel in een vertaling van Martin Buber, en een brievenweger. Ze heeft geen computer. „Ik ben er maar niet meer aan begonnen, want ja, opeens ben je bijna 100. Soms spijt me het nog wel dat ik dat heb laten voorbijgaan.”

Kohlbrugge onderhoudt een uitgebreide correspondentie met vrienden in heel Europa. „Brieven schrijven is goed voor een mens. Uiteindelijk zet je in een brief iets anders dan in een mail. Een brief gaat dieper, vraagt meer concentratie, gaat meer over je hart.”

U bent de achterkleindochter van dr. H. F. Kohlbrugge, predikant in het Duitse Elberfeld. Heeft u een band met hem?

„Mijn ouders waren zo wijs om met hun kinderen niet zo veel te spreken over mijn overgrootvader. Want ik heb hem natuurlijk niet gekend. Een enkele maal werd ik ermee geconfronteerd. Als ik vroeger op school mijn versje niet had geleerd, sprak de juf streng: „Jíj, je versje niet geleerd, jij, een Kohlbrugge!””

U kent de preken van uw overgrootvader wellicht?

„Ik heb er veel gelezen. Sommige vond ik heel mooi, andere begreep ik niet zo goed. Wat hij allemaal over het Oude Testament heeft gezegd, is denk ik wel heel belangrijk. Of ik dat theologisch achterhaald vind? Nou, zijn preken zijn wel te lang en te moeilijk voor ons moderne mensen, maar zijn exegese is nog steeds de moeite waard.”

In de Tweede Wereldoorlog raakte Hebe Kohlbrugge betrokken bij het verzetswerk tegen de Duitse overheersing. Clandestien reisde ze naar Zwitserland om geheime docu­menten af te geven. In haar eentje kroop ze midden in de nacht door donkere bossen de grens over.

Tijdens spionagewerk in 1944 voor de Nederlandse regering werd ze, reizend onder een valse naam, gepakt. Ze kwam terecht in het Oranjehotel in Scheveningen, waarna ze in september 1944, via Vught als tussen­station, overgebracht werd naar het vrouwen­kamp Ravensbrück in Oost-Duitsland. Nog steeds onder een valse naam.

„In het Oranjehotel was het niet zo erg. We hadden voldoende te eten, kwamen weinig tekort. Maar ik zat wel op hete kolen. Want ze zouden me gaan verhoren, folteren misschien. En ik was bang dat ik daar niet tegen bestand zou zijn. Ik was vooral bang dat ik namen van andere verzetsmensen zou noemen. Mijn valse identiteit werd echter niet ontdekt, waardoor dat gelukkig nooit is gebeurd.”

Met veewagens werden de gevangenen naar Ravensbrück vervoerd. Kohlbrugge maakt gebaren van veel mensen bij elkaar persen, van wagons volproppen, met veel lawaai deuren dichtslaan. „In Ravensbrück dacht je nauwelijks meer na, je kwam daar niet eens aan toe. Ik werd te werk gesteld bij de pasgeboren baby’s. Die werden gezond geboren, maar na een week werden ze mager en na twee weken stierven de meesten in mijn armen, ziek en ondervoed, als verschrompelde mannetjes en vrouwtjes. Dan liep ik met zo’n lichaampje helemaal alleen naar het crematorium, om zo’n kindje weg te brengen. Voor hen was er niet eens een grafje.”

Waar was God in Ravensbrück?

„Weet ik niet. Ik was altijd maar bezig met het zorgen voor die baby’s. Ik probeerde er nog wat van te maken, voor al die kleine kindjes. Maar ja, als er één diarree kreeg, kregen ze het allemaal. Ze waren er hopeloos aan toe en stierven aan de lopende band.”

En uw geloof?

„Ik had geen geloof meer, geen gebed, geen liefde, geen woede, nee, ook geen woede. Ik had gewoon niets. Leegte. Blanco. Alles was lucht geworden. Nadat ik was teruggekeerd uit het kamp, zei ik tegen mijn leermeester Miskotte: Ik ben bang dat ik geen christen meer ben. Ik kon God niet vasthouden en ook niet meer bidden.” Waarop Miskotte zei: „Je denkt toch niet dat jij God kunt vasthouden. Hij houdt jou vast, ook al merk jij dat niet.””

Als een van de weinigen wist u te over­leven.

„Twee Tsjechische meisjes, Eliska en Zdenka, hebben me geholpen. Toen ik met 40 graden koorts vanwege tuberculose in een tyfusbarak lag, hadden zij de moed om me naar een andere barak te brengen. Hadden zij me tussen de tyfuspatiënten laten liggen, dan had ik het nooit gered.”

Loe de Jong noemt uw naam uitvoerig in zijn standaardwerk over de Tweede Wereldoorlog. U bent belangrijk.

„Loe de Jong was een beste vent, maar ook bewust antikerkelijk, bewust socialistisch. Ik heb niets tegen zulke mensen, maar wel als ze fanatiek worden, dan kunnen ze gevaarlijk zijn. En Loe wás wel fanatiek, dacht ik.”

Maar, u bent kennelijk belangrijk. Deze week werd u nog onderscheiden door de Tsjechische ambassade vanwege uw verdiensten voor de mensenrechten.

„Ik heb alleen gedaan wat mijn hand vond om te doen. Of ik geen last heb van hoogmoed? Ik voel het niet. Nee, er is niets dat mij streelt.”

Heeft Nederland van de geschiedenis geleerd?

Fel: „Nee. Niets. Ik vrees van niets. Integendeel. We zijn afgezakt tot aan de oppervlakkigheid. Wat spijtig dat we op zondag liever willen winkelen dan dat we de zondagsrust vasthouden. Als we de zondagsrust prijsgeven, geven we onszelf en dus ook Nederland prijs. Waar moet het heen met dit land?”

Ze steekt beide handen omhoog. „Ik zie het weinig rooskleurig in.”

En wat moeten we met Wilders?

Ze schiet uit de slof. „Wilders? Wilders is onmogelijk. Maar daar moeten ze in de politiek maar mee klaar zien te komen. Waarom wordt zo iemand trouwens gedoogd in Den Haag? Wat moet je tegen zoiets doen? Ik zou het niet weten.”

Na afloop van de Tweede Wereldoorlog kreeg Kohlbrugge een baan bij de Raad voor Kerk en Overheid van de Nederlandse Hervormde Kerk. „Vanuit de hervormde synode vroeg men of ik verzoeningswerk wilde doen in Duitsland en of ik de contacten met de Duitse kerkelijke leiders wilde herstellen. Dat wilde ik wel, want ik had geen haat. Ik wilde gewoon mensen helpen, bruggen bouwen over de diepe kloof van menselijke haat die door de oorlogsjaren was ontstaan. Er waren goede en slechte Duitsers, net zo goed als dat er goede en slechte Nederlanders waren. Vanuit het Duitslandwerk was het maar één stap naar Oost-Europa. Wij waren vrij, maar de mensen daar niet. Dus lag het op onze weg om ons voor de mensen daar in te zetten.”

Kohlbrugge hoopt op 8 april 100 jaar te worden. Daar gaat ze echt een feest van maken. „We houden het in Zeist, in de kerkzaal van de broedergemeente. Ds. Hans Kronenburg leidt een korte dankdienst. Daarna ga ik vertellen. En we sluiten af met een leuke lunch. Ik hoop tenminste dat het leuk wordt.”

U gaat ervan uit dat u het beleven mag.

„Als de lieve Heer het niet wil, dan zal het niet gebeuren. Daarvan ben ik goed doordrongen. Maar ik voel me prima, ben er fysiek goed aan toe, gebruik geen medicijnen. Moet ik dan zeggen: Ik ga vast gauw dood? Dat dacht ik in Ravensbrück, maar nu niet. Nu ben ik het leven nog lang niet moe, ik ben niet oud en der dagen zat of zoiets. Sommige vrienden plagen me: „Jij wordt vast 120, net als Mozes.” Dan zeg ik: „Nu ja, dat hoeft nu ook weer niet.””

Kerkelijk is Hebe Kohlbrugge aangesloten bij de protestantse gemeente Utrecht. „Ik ben dus van de PKN. Maar met dat akelige woord heb ik nog steeds moeite. Zo’n harde klank! Ik ben hervormd, dat is veel gezelliger. Ik ben toch al oud, dus ik mag dat wel zeggen. Elke zondagmorgen word ik door een vriend opgehaald voor de kerkdienst in de dom. Ik sla nooit over. Het is de regelmaat die het ’m doet.”

Iedere dag doet ze aan Bijbelstudie. „In mijn jeugd had ik ooit de moed om van een preek te zeggen dat het een stomme preek was. Toen iemand me vroeg waarom ik dat vond, wist ik geen antwoord. Dat was natuurlijk dom van mij. Toen ben ik alles gaan nazoeken over de Bijbeltekst waar het over ging. Sedertdien ben ik intensief met de Bijbel bezig. Ik heb heel Mattheüs doorgewerkt, van hoofdstuk 1 tot en met 28. Wat ik vond, schreef ik op. Daarna deed ik Lukas. Toen Genesis. Nu ben ik met Exodus begonnen.”

Hoe leest u het scheppingsverhaal?

„Nou, ja, hoe moet ik dat zeggen. Niet zoals ik dat vroeger op school leerde: de eerste dag schiep God het licht, de tweede dag heeft Hij de dampkring ingericht, de derde dag scheiding gemaakt tussen het water en het droge. Zo niet. Wat ik van de schepping geloof, is dat God voor de mens, dus ook voor mij, de aarde heeft neergezet, opdat ik kan ademen, opdat ik niet verdrink, opdat ik er mag zijn. Het scheppingsverhaal maakt voor mij deel uit van de Schrift in Zijn geheel, van het Woord van God dus. Het is ongelooflijk plezierig om met de Bijbel bezig te zijn. Dat klinkt misschien raar, maar zo beleef ik het.“

Zijn er dingen in het leven die u anders had willen doen, of die u over zou willen doen?

Een zeldzame stilte valt. „Waarom zou ik? Het is God Die het zo geleid heeft. Dat denk ik tenminste wel, ja.”

Misschien had u toch liever getrouwd willen zijn, en moeder willen worden.

„O nee, liever niet. Ik zie mijzelf niet als huisvrouw met vijf kindertjes en een lieve man, die elke middag om precies halfzes weer binnenkomt. Ik ben bewust deze weg gegaan en heb daar nooit spijt van gehad.”

Het leven is eindig. En dan?

„Ik weet het niet. Hoe dat straks allemaal zal zijn, weet ik niet. Ik weet wel dat Jezus gezegd heeft dat God een God van de levenden is en niet van de doden. Dan is Hij ook mijn God als ik er niet meer ben.”


Levensloop Hebe Kohlbrugge

Hebe Kohlbrugge (achter­kleindochter van dr. H. F. Kohlbrugge) werd geboren op 8 april 1914 in Utrecht. Ze studeerde theologie bij Karl Barth in het Zwitserse Basel. In de Tweede Wereldoorlog raakte ze betrokken bij het verzet en zat ze enige tijd in het concentratie­kamp Ravensbrück. Na de oorlog deed ze vredeswerk in Duitsland en werd ze meerdere malen onderscheiden. In 1990 kreeg ze een ere­doctoraat in Praag, vijf jaar later in Cluj, in Roemenië. In 2002 verscheen haar auto­biografie ”Tweemaal twee is vijf”. Woensdag werd ze op de Tsjechische ambassade onderscheiden vanwege haar verdiensten voor de rechten van de mens.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl
Meer over
H.F. Kohlbrugge

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer