Een paar uur voordat de wereld op 22 november 1963 opschrikte van de aanslag op John F. Kennedy, verruilde Lewis ”Schaduwland” voor het land waar de zon nooit ondergaat. De invloed van de Engelse apologeet is in de afgelopen vijftig jaar alleen maar toegenomen.
Mary Midgley, een Engelse filosofe, vergeleek hem eens met goede wijn die met de tijd beter wordt. Zijn boeken worden vandaag meer gelezen dan tijdens zijn leven. Alleen al van zijn bekende kinderboekenserie ”De Kronieken van Narnia” zijn meer dan 100 miljoen exemplaren verkocht, in veertig talen. Alistair McGrath merkt in zijn recente biografie op dat een halve eeuw na Lewis’ dood het proces van ontvangst en interpretatie pas begonnen is. Het is daarom niet meer dan terecht dat hij op 22 november een plaats krijgt in de Poet’s Corner in Westminster Abbey.
C. S. Lewis had iets geniaals. Hoewel nog geen 65 jaar geworden, zag hij kans om naast het schrijven van een standaardwerk op zijn vakgebied, de Engelse letterkunde, in een breed spectrum aan genres te schrijven: theologie, filosofie, science fiction, kinderboeken, gedichten en preken. Peter Kreeft heeft gelijk: Clive Staples Lewis was geen man, hij was een wereld. Met de bekering van de atheïst Lewis tot het christelijk geloof schonk God het christendom een van de grootste denkers van de twintigste eeuw. Het is dan ook niet meer dan terecht dat het orthodoxe christendom hem deze dagen dankbaar herdenkt.
Hoevelen door zijn apologetisch werk tot Christus geleid en bij Christus bewaard zijn, is niet bekend, maar het zouden er weleens meer kunnen zijn dan we vermoeden. Want C. S. Lewis zag zichzelf niet in de eerste plaats als literator of wetenschapper, hij wist zich vooral evangelist: „de redding van een enkele ziel is belangrijker dan het produceren of bewaren van alle epossen en tragedies in de wereld.” Dat zijn populaire theologische boeken een smet op zijn academische reputatie in Oxford wierpen, was voor hem van ondergeschikt belang. Want: „De eer van God en de redding van mensenzielen als ons enige middel om Hem te verheerlijken is waar het werkelijk om gaat in het leven.”
Hoewel er vanuit de reformatorische traditie zeker vragen te stellen zijn bij bepaalde aspecten van Lewis’ (theologische) denkbeelden, hebben zijn geschriften grote waarde, vooral voor hen die zich bezighouden met de grondslagen van het denken en het ontwikkelen van een christelijk wereldbeeld. Je hoeft het niet in alles met iemand eens te zijn om van hem te kunnen leren. Lewis stelt voor vragen, maar geeft vooral antwoorden.
Twee van die antwoorden wil ik hieronder nader belichten: zijn visie op het menselijk verlangen naar vreugde en dat naar waarheid. Dit zijn aspecten van zijn denken die een tijdloos karakter hebben en ook in 2013 van grote betekenis zijn.
Verlangen
Lewis heeft diepe woorden gesproken over het menselijke verlangen naar vreugde. Hij was daarmee zeker niet de eerste. Augustinus, Pascal en Edwards gingen hem daarin voor. Niemand echter in de 20e eeuw heeft deze klassiek-christelijke ader zo welsprekend en herkenbaar aangeboord als hij. Het belang van dit thema voor Lewis kan moeilijk overschat worden. „Op een of andere manier zweeft het over bijna elk van zijn boeken” (Clyde Kilby).
Toen ik aan het eind van mijn tienerjaren zijn autobiografie ”Verrast door vreugde” las, veroorzaakten zijn woorden een schok van herkenning. Het was alsof iemand voor het eerst onder woorden bracht wat in mijn ziel sluimerde. In ons is een verlangen „naar iets wat we nog nooit werkelijk ervaren hebben”, een verlangen „dat door geen enkel natuurlijk geluk wordt bevredigd.” Lewis noemt dit verlangen –door hem ”vreugde” genoemd– „op zichzelf reeds begerenswaardiger dan enige andere voldoening.”
Het verlangen naar vreugde is volgens Lewis een heenwijzing naar iets wat groter is dan alles wat het menselijke hart bevredigen kan: God. Terwijl Lewis voor zijn bekering verlangde naar het verlangen an sich, ontdekte hij later dat het verlangen een wegwijzer is – niet meer en niet minder. Het is „de geur van een bloem die je niet gevonden hebt, de echo van een melodie die je niet gehoord hebt, tijding van een land waar je nog nooit geweest bent.”
Het probleem van veel mensen is dat zij menen te weten waar zij naar verlangen: kennis, liefde, schoonheid. Maar de voortdurende frustratie die het opgaan in deze dingen met zich meebrengt, laat zien dat zij niet de zaak zelf zijn, dat het voorwerp van het verlangen elders is. Kennis, liefde, schoonheid zijn hooguit reminiscenties van Hem, ‘pijlen van vreugde’ die vanuit een andere wereld op ons losgelaten worden. „Als ik in mijzelf een verlangen waarneem dat zich door niet één ervaring in deze wereld laat bevredigen, dan is de meest waarschijnlijke verklaring dat ik voor een andere wereld ben gemaakt.”
Lewis noemde het verlangen naar vreugde een soort ontologisch Godsbewijs. McGrath heeft gelijk als hij meent dat het geen bewijs in strikte zin is te noemen, eerder een inzicht dat laat zien dat het christelijk geloof het best kan verklaren wat we waarnemen in de wereld om ons heen en ervaren in ons innerlijk. In elk geval is het vanuit missionair en pastoraal oogpunt een belangrijk inzicht. Omdat het om een universeel menselijke ervaring gaat, is het mogelijk om hier ook met niet-gelovigen over te spreken.
Waarheid en werkelijkheid
Het tweede gebied waar Lewis grote betekenis heeft voor vandaag, betreft zijn visie op waarheid en werkelijkheid. Dat hangt nauw samen met het voorgaande. Het verlangen naar vreugde kan immers alleen betekenisvol zijn als het verwijst naar een bestaande werkelijkheid buiten ons. Lewis geloofde in zo’n werkelijkheid – een werkelijkheid die zijn diepste verankering vindt in God. Daarom geloofde hij ook in waarheid. Waarheid is immers alleen mogelijk als er een werkelijkheid is waar de waarheidsuitspraken naar verwijzen.
In onze westerse cultuur hebben zich de afgelopen vijftig jaar aardverschuivingen voorgedaan in het denken over waarheid en werkelijkheid. Zeggen dat iets ”mooi”, ”waar” of ”goed” is, betekent in het huidige denkklimaat geen uitspraak meer over een objectieve stand van zaken, maar is een kwestie van persoonlijke voorkeur of smaak. En smaken verschillen.
Al leefde Lewis voor de opkomst van het postmodernisme, hij heeft de eerste seismografische trillingen ervan gevoeld. Dat maakt dat hij juist in deze door de postmoderniteit zo gehavende wereld zo veel te zeggen heeft. De ontkenning van een objectieve werkelijkheid buiten ons noemde hij de „afschaffing van de mens.” In het boek met de gelijknamige titel verdedigt hij „de leer van de objectieve waarde, de overtuiging dat er werkelijk juiste en al even werkelijk onjuiste houdingen bestaan tegenover dat wat het universum is en dat wat wijzelf zijn.”
Lewis is een kostbaar medicijn in een tijd waarin de idee van ”wij zijn ons brein” ons dreigt over te leveren aan een moordend relativisme. Want: „Als de geest geheel afhankelijk is van de hersenen en de hersenen van biochemie en biochemie (op de lange duur) van de betekenisloze stroom van de atomen, kan ik niet begrijpen hoe de gedachten van deze geesten meer betekenis zouden hebben dan het geluid van de wind in de bomen.”
En als ons denken niet meer is dan een proces in onze hersenen dat op geen enkele manier verbonden is aan een werkelijkheid buiten onszelf – wie bepaalt dan nog wat recht en onrecht is, wat waarheid is en wat leugen? Elke uitspraak, elk waardeoordeel is dan inderdaad louter subjectief – van niet meer betekenis dan de wind in de bomen. Deze wijze van denken is echter zelfdestructief: wie zo redeneert ontneemt elke zin en betekenis aan ons denkend en oordelend vermogen. We zagen de tak af waar we zelf op zitten.
De gevolgen hiervan zijn catastrofaal: zonder verankering in een objectieve werkelijkheid buiten ons verliest de wereld, de mens, de moraal elke zin. Dat is precies wat we zien gebeuren in de westerse cultuur: het loslaten van het christelijk geloof betekent niet alleen een afscheid van God, maar ook van een samenhangend kader van zingeving. Het leidt tot een chaotische, gefragmenteerde werkelijkheid. Een cultuur die zich afsnijdt van God, raakt in staat van ontbinding. Afschaffing van God leidt altijd tot de afschaffing van de mens.
Ware kennis
De grote betekenis van Lewis voor vandaag is dat hij laat zien dat het christelijk geloof niet alleen tot heil brengt, maar ook tot ware kennis. Geloof veroorzaakt niet alleen een geestelijk ontwaken, maar ook een epistemologisch ontwaken. Het betekent: ogen krijgen om te zien en oren om te horen. Ons door de zonde gehavende zicht geneest en we krijgen zicht op de samenhang, de betekenis en de zin van de werkelijkheid. Het christelijk geloof reikt een bril aan, waardoor de wereld in het juiste perspectief komt te staan, een perspectief waarin alle stukjes op hun plaats vallen: of het nu kunst is, wetenschap of moraal. Om hem zelf het laatste woord te geven: „Ik geloof in het christendom zoals ik geloof dat de zon is opgegaan: niet alleen omdat ik het zie, maar omdat ik daardoor al het andere zie.”
De auteur is predikant van de hervormde gemeente te Sliedrecht.