Frisse zeebries van de eeuwen
Het is op een woensdagavond, augustus 1941, in een pub ergens in Oxford. De klanten zijn vooral soldaten. Om kwart voor acht zet de barman de radio wat harder. „Even luisteren”, roept hij boven de herrie uit. „Die vent is écht de moeite waard.” Algauw ontdekken christenen in Nederland dat ook.
De man op de radio praat over goed en kwaad en over het Nieuwe Testament. Waarom heeft Lewis zo’n aantrekkingskracht op de luisteraars? Hier praat iemand, zonder een lang gezicht te trekken, over het christelijk geloof. Niet in kerkelijke clichétaal, maar levendig, beschaafd en toch recht voor z’n raap.
In Nederland verschijnen de ”The Screwtape Letters” (1942) nog datzelfde jaar onder de titel ”Brieven uit de hel”.
Brieven uit de hel? Zo’n titel zal menig kerkelijk wenkbrauw doen fronsen. Maar juist met een originele aanpak verslaat Lewis zijn tienduizenden: in het boek legt een hogere duivel aan een lagere duivel uit hoe je een jonge christen kunt verleiden.
Andere schaatsen
In 1959 constateert ene Bt. in De Waarheidsvriend dat er al negen boeken van Lewis zijn vertaald. Het kerkblad zal zijn nieuwe boeken trouw blijven aankondigen. Zo ook als een jaar later ”Ver van de zwijgende planeet” bij Ten Have uitkomt. Jongeren zullen „dit typische boek” kunnen waarderen, vermoedt Bt. De aankondigingen zijn sympathiek van toon. Maar ook: lezers, kijk wel een beetje uit, want theologisch gezien rijdt deze man op andere schaatsen. „Zijn visie op de Schrift is een andere dan de onze.”
Een mooi, diepgravend themanummer brengt Bijbel en Wetenschap, het tijdschrift van de Evangelische Hogeschool, in 1982. Dr. W. J. Ouweneel schrijft een aanstekelijk redactioneel en hoopt dat lezers profiteren „van het vele belangwekkende dat hij geschreven heeft.” In zijn gezin worden op dat moment de Kronieken van Narnia aan de kinderen voorgelezen.
Die verhalen worden trouwens ook opgevoerd, bijvoorbeeld op 5 november 1988 in Dordrecht. In de grote zaal van Kunstmin gaan meisjes en jongens die middag verkleed als muizen en honden, de ouderen als eenhoorn, aap of ezel. Ze voeren ”De Laatste Slag” uit, gebaseerd op het zevende Narniadeel. In het Nederlands-gereformeerde kerkblad Opbouw wordt er aandacht aan besteed.
Een markant jaar is 1998 als Lewis’ honderdste geboortedag wordt herdacht. Overal publiceren kranten, kerkbladen en tv-zenders over de apologeet. Zelfs wordt er een Nationale Lewis Dag gehouden.
„In evangelische kringen is Lewis’ naam al jaren een begrip”, constateert het Reformatorisch Dagblad in de introductie van zijn Lewisspecial. „Ondanks mogelijke aarzelingen ten opzichte van bepaalde facetten van zijn theologische opvattingen ontstaat er ook binnen de gereformeerde gezindte in toenemende mate waardering voor Lewis’ werk.”
Frisse zeebries
Een belangrijke rol in die toenemende waardering speelt dr. Bart Jan Spruyt, die met enthousiasmerende stukken en lezingen de introductie van Lewis in reformatorische kring aanjaagt.
Spruyt „wist altijd zeker dat je C.S. Lewis maar het beste kunt mijden”, zo schrijft hij in zijn essay ”Afscheid van een misverstand”, opgenomen in een herdenkingsbundel in 1998. „Hij is immers de auteur van het soort lelijke paperbacks waar je in een bepaald soort boekwinkels bijna je nek over breekt: boekjes, zo wist ik, waarin een poging werd gedaan om je een EO-achtig christendom aan te praten met rationalistische argumenten.”
Maar van die opvatting geneest hij: Lewis blijkt een groot christengeleerde en literator die –ook voor reformatorische christenen die met Comrie en Schortinghuis zijn opgevoed– een gids kan zijn. Zoals Spruyt in 2007 op een Lewisavond in Rotterdam zegt: „Hij is een gids naar de traditie, hij leert je een bepaalde manier van denken. Je zit altijd vol met de vanzelfsprekendheden en vooroordelen van je eigen tijd. Maar Lewis laat zien hoe goed en gezond het is om je eens open te stellen voor oude boeken, om jezelf te laten corrigeren door de wijsheid van het verleden. Als je denkt dat je een kerk in 1834 of 1517 of 1907 opnieuw kunt beginnen, en dat dan ”de kerk” durft te noemen, snijd je jezelf af van de grote traditie van de kerk van alle eeuwen en plaatsen. Elke verbijzondering is een versneden vorm van christendom. Iedere kerkelijke denominatie is een grot waar je uit moet klimmen, om –met een woord van Lewis– de frisse zeebries van de eeuwen door je hoofd te laten blazen.”
Lentegevoel
Een gids naar de traditie, iemand die je helpt uit de grot van je eigen beperktheid te klimmen. Op welke manieren is Lewis nog meer gewaardeerd in de christelijke pers?
Je ziet hem telkens verschijnen als leverancier van citaten, als iemand die de dingen zo mooi, kernachtig zegt. Als ds. W. Silfhout in De Saambinder (2010) schrijft over de aftrekbaarheid van giften, wijst hij op de bekende Britse schrijver die alles wat hij met zijn boeken verdient, weggeeft. Zijn vuistregel: „Meer geven dan we missen kunnen. Als we onszelf niets hoeven te ontzeggen om te kunnen geven, geven we te weinig.”
Een paar stappen verder gaat de waardering voor Lewis als diepzinnig en -gelovig denker; als een man die de grote thema’s van het leven –liefde en schoonheid, hemel en hel, lijden en dood– heeft doordacht. Zo gaat dr. ir. J. van der Graaf in De Waarheidsvriend (1994) uitvoerig in op het „machtige boek Wonderen”, en schrijft: „Lewis kent zijn Bijbel, waarin God Zich als een God van wonderen openbaart, en Lewis kent de (wetenschappelijke) wereld van de godloosheid, waarin met wonderen wordt afgerekend. Dat geeft aan zijn boek een bijzonder karakter.”
Ook in de strijd tegen de moderne theologie wordt de hulp van de Oxfordse geleerde ingeroepen. Dr. J. Hoek signaleert in het Gereformeerd Weekblad (1998) dat Lewis bewust Bijbelkritische theologen als Rudolf Bultmann op de korrel nam. „Hij prikt door de ballon van „pure wetenschappelijkheid” heen door te wijzen op de vooronderstellingen en de vooringenomenheden waardoor deze moderne theologen zich laten leiden.”
Niet in de laatste plaats versterkt Lewis het geestelijk leven van zijn Nederlandse medegelovigen. „Wat mij persoonlijk misschien wel het meest aanspreekt”, schrijft de Nederlands gereformeerde ds. J. Mudde in Opbouw (1998), „is zijn vermogen om de blijdschap die hij –als vrucht van de christelijke hoop– in zich omdraagt op de lezer over te brengen. (....) Lewis doet iets wat slechts weinigen kunnen: hij weet in zijn verhalen het goede, het zuivere en het schone –het voor het gevoel van velen vervelende en saaie– zo te tekenen dat ze een diepe aantrekkingskracht op je uitoefenen. Hij doet je vrijwel fysiek voelen dat er een verzadiging van vreugde gereed ligt, waarvan alle aardse vreugde niet meer –maar ook niet minder!– dan een voorsmaak is. De menselijke hunkering naar warmte en licht –het lentegevoel– weet hij optimaal te benutten.”
Arend Smilde, de onvolprezen vertaler van Lewis’ boeken in het Nederlands, vat kernachtig samen: de kostbaarste munt die hij uit zijn aanleg en ontwikkeling heeft geslagen, is zijn vermogen om voor mensen het eeuwigheidslicht te laten schijnen. „Het is heel merkwaardig dat het nauwelijks uitmaakt waarover of voor wie hij schreef. Het licht, om met een oud kerklied te spreken, schijnt overal.”
Toch niet óveral, want er zijn ook christenen die niets hebben met de ”lichtende broeder” van overzee. Zo schittert Lewis’ naam door afwezigheid in periodieken als De Wachter Sions en In het Spoor.
Rationalisme
Instemming en waardering dus, maar er is ook kritiek, bijvoorbeeld op zijn rationalisme. „Zijn geloofsverdediging heeft een wat rationalistische inslag”, stelt dr. M. J. Arntzen in het Nederlands Dagblad (1991) in een recensie vast. „Niet voor niets is de titel van dit boek ”Met reden geloven.” Zo wordt gezegd, dat de vraag of het christendom waar of onwaar is een onderwerp moet zijn van filosofische en historische discussie. Wij zouden zeggen: Alleen God door zijn H. Geest kan ons overtuigen van de waarheid van zijn Woord.”
Scherper formuleert de VU-hoogleraar dr. A. Th. van Deursen dat rationalisme. Hij schreef in genoemde RD-bijlage (1998) een prachtig stuk over Lewis als getuige van de waarheid. Daarin stelt Van Deursen dat Lewis’ vermogen tot logisch redeneren zowel zijn kracht als zijn zwakte is. „Lewis wil dus niet dat het verstand de baas zal zijn. Het moet zich juist gewonnen geven. Wel is hij altijd met dat verstand in gesprek, en redeneert hij soms alsof geloof een vorm van wiskunde zou zijn. Zo bijvoorbeeld zijn bewijs voor de Drie-eenheid: God is liefde, en van eeuwigheid Dezelfde. Liefde richt zich op een ander. Dus moet er ook vóór de schepping een ander geweest zijn. Daaruit volgt dat God uit meer dan één persoon bestaat. Dit zogenaamde bewijs is te vinden in het boek dat verscheen onder de titel ”Mere Christianity” (onversneden christendom).”
Een ander punt van kritiek gaat over Lewis’ visie op de Bijbel. Zijn vergelijking van Christus met Osiris, Balder en andere stervende goden wordt niet door iedereen op prijs gesteld. Datzelfde geldt voor zijn mythologische benadering van het Oude Testament en zijn visie op Genesis. Wie bereid is over de Schriftvisie na te denken, kan bij Lewis uitdagende stellingen tegenkomen.
Onder veel christenen zijn de verhalen over Narnia geaccepteerd, maar ook hier: niet overal. In reformatorische kring is men „verdeeld over de verhalen”, merkt ds. Tj. de Jong op in het onderwijsblad Criterium, als hij „enkele aspecten van lectuur die door onze kinderen gelezen kan worden” belicht. De predikant weet dat Lewis duidelijk een Bijbels-apologetische bedoeling heeft, maar aarzelt „in hoeverre de boodschap overkomt.” Tegelijk wil hij niet alle fantasie afwijzen: „Denk aan Bunyans boeken over de Pelgrimsreis en de Heilige Oorlog.”
Harder oordeelt een briefschrijver in het Reformatorisch Dagblad (2007) die Potter, Tolkien en ook Lewis beschouwt als auteurs van „door en door occulte teksten.” „Als oprechte gelovige kan ik niet anders zeggen dan: Weg met Harry Potter, weg met Narnia, weg met de ban van de ring, radicaal.”
Van leverancier van prachtige citaten tot schrijver van dubieuze verhalen, van bondgenoot in de strijd tegen de moderniteit tot inspirerend medegelovige – op allerlei manieren is C. S. Lewis de afgelopen decennia in Nederland ontvangen. Op het gebied van theologische ‘zuiverheid’ wil het weleens haperen, en ook zijn rationaliteit maakt men niet altijd mee. Het positieve en waarderende domineert meer dan overvloedig: deze man is echt de moeite waard. Dat had die Oxfordse barman in 1941 al door.