Discussie over Utrechts kerkenkruis
UTRECHT – Bestaat er een kerkenkruis in de binnenstad van Utrecht, of niet? Dat over deze vraag de meningen van de deskundigen uiteenlopen, bleek zaterdag tijdens de voorjaarsbijeenkomst van de Vereniging voor Nederlandse Kerkgeschiedenis (VNK).
De bijeenkomst in de lutherse kerk in de Utrechtse binnenstad stond in het teken van de geschiedenis van de middeleeuwse Sint-Paulusabdij. Op de plaats waar dat kloostercomplex zich bevond, is nu het Utrechts Archief gevestigd.
Bij de abdij in de Utrechtse binnenstad behoorde vroeger een kerk, de Pauluskerk. Die zou deel hebben uitgemaakt van het zogenaamde Utrechtse kerkenkruis: omstreeks het midden van de elfde eeuw liet de Utrechtse bisschop Bernold in Utrecht rondom de bestaande kerken van dom en Oudmunster verschillende nieuwe kerken bouwen, die elk het uiteinde zouden hebben gevormd van een denkbeeldig kruis. Het ging om de kapittelkerk van Sint-Pieter in het oosten, die van Sint-Jan in het noorden en de abdijkerk van Sint-Paulus in het zuiden. De opvolger van de bisschop voltooide het kruis door de bouw van de Mariakerk. De kruisvorm, die vanaf de Domtoren te zien was, zou wijzen op het kruis van Christus.
Dr. Kaj van Vliet, rijksarchivaris van het Utrechts Archief, stelde tijdens zijn lezing dat de genoemde kerken bewust in de vorm van een kruis gebouwd zijn. Zijn mening werd bestreden door de tweede spreekster, publiciste dr. Lotte Broer. Zij stelde dat het kerkenkruis geen middeleeuws concept is. „Er zijn geen middeleeuwse bronnen die erover reppen. Het gaat hier om een negentiende-eeuws idee.”
Van Vliet zei desgevraagd dat er inderdaad geen schriftelijke bewijsplaats is voor het kerkenkruis, maar daarmee is hij nog niet overtuigd. „De symboliek sprak toen vanzelf. Er staat ook nergens dat de dom als kruisbeuk is gebouwd, maar dat zag men wel. In de negentiende eeuw verdiepte men zich in deze materie en kwam er aandacht voor het fenomeen kerkenkruis, waarvan men de aanwezigheid ook vermoedt in de Duitse steden Bamberg en Paderborn, hoewel het daar minder evident is.”
Tijdens zijn lezing ging hij in op de bouw van drie kerken waartoe bisschop Bernold opdracht gegeven had. De bisschop was daartoe in de gelegenheid, doordat het bisdom veel geld had ontvangen van de Duitse keizer Hendrik III. De komst van de Pauluskerk was vervolgens weer de aanleiding voor de bouw van een aanpalend klooster: de Paulusabdij.
De voorgeschiedenis van die abdij heeft overigens ook te maken met Amersfoort, waar bisschop Ansfried omstreeks het jaar 1000 een klooster op een heuvel bij de Heiligenbergbeek gesticht had. De benedictijner monniken van dat klooster verhuisden door het Utrechtse initiatief naar de Paulusabdij. Totdat Utrecht in 1580 overging naar de Reformatie was het bewuste benedictijnenklooster een van de belangrijkste van Nederland. De monniken mochten na de Reformatie in de stad in het klooster blijven tot 1593. Toen werd de kerk door het stadsbestuur in beslag genomen en kregen de resterende monniken een pensioen, aldus Van Vliet.
De archivaris zei dat de Pauluskerk in de achttiende eeuw gesloopt is. Er zijn nog wel overblijfselen van het complex te zien: een poort aan de Nieuwegracht die dateert uit de zestiende eeuw, de zuidmuur van het transept en verschillende stukken van de binnenmuren en de fundering.
Broer noemde de Paulusabdij de opvolger van het klooster van Willibrord. Deze „apostel van de Lage Landen” stichtte een kerkje in Utrecht, de Sint-Salvatorkerk, waarbij ook een klooster hoorde. Later verdween dat klooster om plaats te maken voor kapittels. Kapittels volgden een minder strenge regel dan kloosters, terwijl bovendien het gemeenschappelijk leven van de kanunniken steeds meer naar de achtergrond verschoof.
Tijdens het huishoudelijk gedeelte van de vergadering nam dr. J. G. J. van Booma afscheid van het bestuur en trad Kees de Wildt toe tot het bestuur van de vereniging.