Ds. Kunz promoveert op Nederlandse Geloofsbelijdenis artikel 2
KATWIJK AAN ZEE – De schepping als een prachtig boek. Het is een beeld dat Guido de Brès, de opsteller van de Nederlandse Geloofsbelijdenis (NGB), gebruikt om te laten zien hoe mensen God kunnen leren kennen. Ds. A. J. Kunz: „De geschapen werkelijkheid verwijst naar God, maar bewijst Hem niet. Om het gezicht van God echt te leren kennen, kunnen we niet zonder de Bijbel.”
Ds. Kunz, predikant van de hervormde gemeente te Katwijk aan Zee, promoveert woensdag aan de Universiteit Leiden op de studie ”Als een prachtig boek. Nederlandse Geloofsbelijdenis artikel 2 in de context van de vroegreformatorische theologie” (uitg. Boekencentrum, Zoetermeer). Hij is de eerste promovendus van prof. dr. G. van den Brink, die in 2007 zijn oratie (bit.ly/Z9U8X4) hield over de achtergrond, receptie en relevantie van artikel 2 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis.
De rede die prof. Van den Brink uitsprak, was voor ds. Kunz een „aanmoediging” om artikel 2 van de NGB verder te doordenken. „Van den Brink koos voor een wetenschapshistorische en apologetische insteek, ik vooral een theologisch-historische benadering. Ik heb onderzocht hoe artikel 2 in de vroegreformatorische theologie functioneerde, en of het mogelijk is om inzichtelijk te maken wat de auteur zélf met dit artikel bedoelde. Een ander belangrijk punt in mijn onderzoek is de vraag hoe dit oude belijden vandaag zeggingskracht kan hebben.”
Ds. Kunz begon vijf jaar geleden met zijn onderzoek. Eerst als hobby, maar gaandeweg werd het een onderdeel van zijn predikantschap. „Ik kwam er steeds meer achter dat studeren geen hobby moet zijn, maar een wezenlijk onderdeel van het ambt. Het hoeft niet zozeer een promotiestudie te zijn, maar de vragen waar je als predikant en kerk voor staat, zijn dermate groot dat ze om nieuwe doordenking vragen. Alleen maar herhalen van eens gegeven antwoorden voldoet niet meer. Voor jezelf niet, maar ook voor de catechisanten niet.”
In artikel 2 (zie kader) van de Nederlandse Geloofsbelijdenis, opgesteld in 1561, schreef De Brès over de manier waarop mensen God kunnen kennen: allereerst door het boek der natuur, de schepping, en vervolgens door de Schrift. Op de NGB en dit artikel zijn sindsdien heel wat commentaren geschreven. Zij bieden volgens de promovendus niet alleen uitleg van de confessie, maar ook een tijdspiegel: hoe is er in de loop der eeuwen gedacht en geschreven over God en Zijn openbaring?
Ds. Kunz: „Door de schepping is er sprake van een bepaald Godsbesef, maar de Bijbel leidt tot echte kennis. Dat is kortweg de uitleg die je het meest terugziet in de commentaren vóór 1940. Sinds Karl Barth gaan de meeste commentatoren ervan uit dat je God eerst leert kennen in de Bijbel. En met die ‘bril’ op, zie je Hem ook in de schepping.”
Het is volgens de predikant echter de vraag of De Brès zijn woorden zo heeft bedoeld. „Hij brengt in artikel 2 een duidelijke volgorde aan: we kennen God ten eerste uit de schepping en ten tweede uit Bijbel. En er is sprake van een zogenoemd comparatief: God maakt Zich nóg duidelijker bekend door Zijn goddelijk Woord.”
Ds. Kunz ging na hoe De Brès op andere plaatsen over Godskennis schrijft. Zo blijkt uit artikel 14 van de NGB over de schepping en de zondeval en het geschrift ”Le Baston de la foy chrestienne” dat De Brès ervan uitging dat er buiten de Bijbel om een bepaald Godsbesef bestaat. Deze visie sloot aan bij die van reformatoren als Bucer, Calvijn en Melanchthon. „Calvijn gebruikte de metafoor van een bril. Door naar de schepping te kijken, kunnen mensen tot het besef komen van het bestaan van God. Mensen lezen in het boek der natuur echter alleen wat losse woorden; geen zinnen. Zonder de Bijbel blijft de kennis van God fragmentarisch.”
Er zijn mensen die helemaal geen besef van God lijken te hebben. Is daarmee het beeld van het boek der natuur nog bruikbaar?
„Ik blijf huiverig om van een ander te zeggen dat hij geen Godsbesef heeft. Puur atheïsme –er bestaat geen God– komt niet zo veel voor; de meeste mensen geloven dat er iets is, dat er méér is dan ze kunnen zien. En waar komen andere religies vandaan? Die laten volgens mij zien dat mensen beseffen dat er een God bestaat. Niet alle religiositeit is een menselijk product – hoewel er sprake is van tasten in het duister.
Laat de kerk niet denken dat ze met artikel 2 een aanknopingspunt heeft om met niet-gelovigen in gesprek te gaan. Religie is een wankel bouwwerk. De kerk kan wél duidelijk maken dat er dingen zijn die het redeneren te boven gaan. Maar dat neemt nooit weg dat er uiteindelijk sprake is van een sprong: je kunt nooit de Vader van onze Heere Jezus Christus uit de schepping afleiden. Hooguit het besef dat er een God moet zijn.”
De Brès spreekt over een „prachtig boek” als hij het over de schepping heeft. Heeft hij wel voldoende oog voor het lijden in deze wereld?
„Het gaat erom wat je onder prachtig verstaat. Als dat zonder zorgen is, paradijselijk, dan kun je er weinig mee. Het is echter de vraag of De Brès dit woord zo heeft bedoeld. Hij leefde in een moeilijke tijd, met veel oorlogen en kindersterfte. Het grootste deel van zijn leven was hij vluchteling. Bij ons hebben lijden en schoonheid meestal niets met elkaar te maken, maar bij De Brès verwijzen alle dingen, dwars door de moeiten heen, naar iets hogers: naar God.”
Hoe kan de NGB christenen helpen bij een hedendaagse geloofsverwoording en geloofsverantwoording?
„De kerk moet haar traditie serieus blijven nemen en, gevoed vanuit haar bronnen, het debat over Gods bestaan en Zijn kenbaarheid ook als een publieke zaak blijven voeren. De kerk moet zich niet opsluiten op een klein eilandje, dat steeds verder afkalft. We zijn te veel naar binnen gericht. De Brès laat zien dat God de Heere is van de hele wereld. Dat is een geloofsuitspraak. De kerk mag best wat meer uitnodigend zijn, met zoekers meelopen. Wat dat betreft kunnen predikanten leren van dr. P. J. Visser in Amsterdam, die daar concreet werk van maakt.”
Hoe God door ons gekend wordt
Wij kennen Hem op tweeërlei wijze. Ten eerste door de schepping, instandhouding en regering van de gehele wereld, aangezien deze voor onze ogen is als een prachtig boek, waarin alle schepselen, groot en klein, de letters zijn, die ons te aanschouwen geven wat van Hem niet gezien kan worden, namelijk Zijn eeuwige kracht en goddelijkheid, zoals de apostel Paulus zegt in Romeinen 1:20. Al deze dingen zijn voldoende om de mensen te overtuigen en hun alle verontschuldiging te ontnemen.
Ten tweede geeft Hij Zichzelf nog duidelijker en volkomener aan ons te kennen door Zijn heilig en goddelijk Woord, voor zover dit voor ons in dit leven nodig is tot Zijn eer en tot heil van de Zijnen.
Dit is het laatste deel van een drieluik over de Nederlandse Geloofsbelijdenis.