Kerk & religie
Ds. Piet de Jong: een piëtist in Rotterdam

Een contextuele predikant, noemt ds. Piet de Jong (65) zichzelf. Een mens met een groot aanpassingvermogen aan de omstandigheden, maar met een missie die de jaren door dezelfde bleef. „Ik wil de mensen laten zien Wie God is in Jezus.”

Wim van Egdom

Ds. P. L. de Jong. Foto Sjaak Verboom
Ds. P. L. de Jong. Foto Sjaak Verboom

Wie hem ziet, kijkt direct maar naar één ding: zijn spier­witte, wijd uitstaande haardos. Noem het zijn handelsmerk.

Wat z’n uiterlijk betreft is hij een echte dominee, maar wel een met een artiestenhoofd. Geen vrijetijdskleding, maar een stemmig pak, zonder stropdas. Donkere overjas, vuurrode sjaal. Hij loopt niet, hij wappert. En als hij zit, praat heel zijn lichaam mee.

De zinnen die hij echt afmaakt, zijn spaarzaam. Meestal eindigen ze in een breed handgebaar of een hoofdknik. Waarna de volgende onafgemaakte zin over zijn lippen rolt. Om als een lucifer uit te doven in de ruimte.

In zijn kerk, de protestantse Oude of Pelgrimsvaderskerk in Rotterdam-Delfshaven, waar hij zondag afscheid preekte in verband met z’n emeritaat, is hij thuis. Hij kent iedereen, heeft voor iedereen aandacht. „Alle­maal vrijwilligers. Allemaal”, zucht hij, leunend op iedere letter van het woord.

Zijn levensgeschiedenis wordt verteld in steekwoorden. Geboren in Deurne. Opgegroeid in Middelburg en Zoutelande. Gedoopt in de gereformeerde gemeente van Middelburg. „Bij ds. Zijderveld op catechisatie. Die had gunning en je kon goed naar hem luisteren.”

Het was ook een preek van ds. Zijderveld die z’n hart raakte toen Piet begin twintig was. „Het zei me voordien allemaal niet veel hoor, eerlijk gezegd. Maar ik begon te beseffen dat het anders moest. Noem me een ontwaakt mens. Een veranderd mens?” Het vraagteken blijft even stil in de lucht hangen, voor hij er met brede armgebaren een uitroepteken van maakt. „In zekere zin, al ben je er dan niet. Maar je bent er nooit, toch?” Ds. H. Rijksen adviseerde hem theologie te gaan studeren. Knikkend: „Dat deed hij goed. Hij legde je zeker niet de handen op, maar hij hield je ook niet af.”

Halverwege de theologiestudie in Utrecht werd hij lid van de Nederlandse Hervormde Kerk. „Er was een kind geboren en we wilden voor een kerk kiezen. Maar begrijp me goed: ik ga niet schoppen naar de Gereformeerde Gemeenten. Daar heb ik in ieder geval altijd voor gewaakt. Ik lees trouwens nog altijd De Saambinder. Beetje hondentrouw, misschien. Maar er staan goede dingen in.”

Lid van de Gereformeerde Bond wilde hij niet worden. „Al deed mijn vriend Bas Plaisier er destijds alles aan om me lid te maken. Maar al die regeltjes waar je je dan aan moet houden, daar hield ik niet van. Ik was en ben meer van: als het niet zo kan, dan moet het maar zo. Met als kern: het gaat om een nieuw hart, om het kennen van God. En dat God het geeft, dat ook.”

Geen lid van de Gereformeerde Bond, maar wel een orthodoxe boodschap.

„Een duidelijke boodschap. En er altijd voor zorgen dat kerkgangers nooit een excuus hebben om niet te luisteren. Daarom maakte ik me al snel ook niet zo druk om wel of niet ritmisch zingen of om het wel of niet zingen van een gezang. Liever dan maar één gezang, zodat degenen die daar in de gemeente erg aan hingen geen excuus hadden om weg te gaan. En omdat het er maar één was, hadden degenen die er eigenlijk tegen waren dat evenmin. Zo. Bij elkaar houden, binden. Verbinden.”

In Rotterdam-Delfshaven werd u beroepen in een wijkgemeente die zich rekende tot de Gereformeerde Bond. U bent degene geweest die de wijkgemeente heeft doen versmelten met een confessionele en oecumenische wijkgemeente.

„Toen ik hier kwam, in 1992, waren er nog drie kleine hervormde wijkgemeenten in Delfshaven. Let wel: rond 1950 hadden we hier zes hervormde wijkgemeenten en acht predikanten. Alleen in dit deel van de stad. En dit was er van over. Kerkgebouwen waren inmiddels verkocht en afgestoten. Eentje is verkocht aan moslims en om­gebouwd tot moskee.”

Hij valt stil, kijkt een beetje verdrietig voor zich uit en wuift met z’n hand. „Afijn, dit was er dus van over en één keer per maand was er een gezamenlijke dienst. In de eerste zomer zes achter elkaar. Na een zo’n dienst zei de koster tegen me: Dominee, we moesten het maar zo houden. Het ging goed. Maar dat kon natuurlijk niet, er waren plannen opgesteld en noem maar op. Maar we hebben in de kerkenraad toch zo snel mogelijk knopen doorgehakt. De oecumenische wijkgemeente had zich al gevoegd bij de confessionelen en die moesten samen met de bonders.”

Toen was u ineens predikant van een wijkgemeente met vrouwelijke ambtsdragers.

„Meestal is zo’n samengaan een kwestie van geven en nemen. Hier krijg je wat, daar laat je wat. Maar hier was het mooie dat de groepen elkaar versterkten. De bonders hechten aan de stevige preek, de confessionelen aan goede gezangen in de dienst.

We vroegen de bonders of ze konden leven met vrouwelijke ambtsdragers. Dat ligt gevoelig. Maar de bonders durfden er niet om weg te gaan. De confessionelen vroeg ik of ze konden leven met gemeenteleden die een vrouw als ambtsdrager niet konden accepteren. Ze knikten en wilden er ook niet om weggaan. Dat was voor mij een wonder. Begrijp me goed: ik draag de verantwoording voor deze zaken, en daar wil ik me niet onderuitdraaien. En ik denk ook dat ik die verantwoording op Bijbelse gronden kán dragen, al heb je wel iets uit te leggen aan hen die de Bijbel heel letterlijk nemen. Vooral daar ligt de weerstand, en dat begrijp ik heel goed.”

De wijkgemeente is de afgelopen twintig jaar dat u hier staat opgebloeid.

„Ik vertelde net hoe het hier was. Zes hervormde wijken, acht predikanten. Ja, er was groei. Daar danken we God voor. De kerk zit in de ochtenddiensten weer helemaal vol met 300, 400 mensen. Er zijn weer gezinnen. Dit jaar heb ik al bijna veertig mensen, meest kinderen, mogen dopen. Er zijn mensen uit de wereld die vragen of ze gedoopt kunnen worden. We hebben in een jaar soms tientallen belijdeniscatechisanten. Zegen is het. Maar alsjeblieft, laten we ons toch niks verbeelden. Als je ziet wat het feitelijk was en wat het is en wat de omvang is van deze stad...”.

U bent als predikant begonnen in het Duitse dorpje Laar, daarna verhuisd naar Asperen en via Nunspeet naar Rotterdam gegaan. Lokte het avontuur?

„Dat speelde wel een beetje, als ik eerlijk ben. Roeping en interesse gaan vaak samen. In ieder geval weet ik dat ik in Nunspeet de roep uit Delfshaven niet kon weerstaan. Dat had de kerkenraad ook wel door, want de broeders zeiden dat ze zouden bidden dat ik de deur mocht vinden. Dat was mooi.

Nunspeet, Delfshaven; dat is nogal een verschil. Maar ik was ervan overtuigd dat alle trends beginnen in de stad, de afval, maar ook het goede, het toch weer opbloeien van de christelijke gemeente. We lijken hier het dieptepunt gehad te hebben. Er is veel elan en inzet. Nu gaat God toch weer verder. Dat hebben we niet verdiend, maar Hij doet dat wel. Daarbij gebruikt te worden, dat is geweldig.”

Er wordt wel gezegd dat orthodoxe gemeenten in de grote steden het moeten hebben van de studenten uit andere delen van het land. Geen opbloei dus, maar een tijdelijke versterking van elders.

„Zo was het. Studenten die hier kwamen, kerkten op de zondagen bij ons omdat de sfeer iets vertrouwds heeft. Dat deed hen denken aan thuis. Maar als ze een baan hadden gevonden, een vrouw hadden getrouwd of een kind hadden gekregen, gingen ze snel weer richting Capelle, Ridderkerk, Barendrecht of de Veluwe. Plekken waarheen trouwens ook de meeste refoachtigen uit deze stad vertrokken zijn. Om de rust en de tuin en het feit dat je er zulke goede scholen hebt.”

U klinkt cynisch.

„Zo bedoel ik het niet. Ik wil niet katten, écht niet. Snap ook heel goed waarom mensen soms de stad verlieten of verlaten. Maar als we allemaal gaan, doen we wel wat, hè? Dat moeten we ons heel goed realiseren. Ik heb uitstekende contacten met m’n broeders en zusters van andere kerken. Maar er ging hier een gereformeerde gemeente dicht, de laatste leden werden bij Centrum gevoegd. Later ging er een christelijke gereformeerde kerk dicht. Tranen, verdriet. Maar ook toch wel een beetje trots dat ze geen water bij de wijn hadden gedaan. Maar ze zijn op nul geëindigd.

En ik zeg het nog een keer: We hebben hier in Delfshaven niks om ons op te beroemen. Fouten zat. Maar toen wij zagen dat jonge mensen na hun studie wegtrokken, hebben we op een gegeven moment ook avonden georganiseerd waarop we heel eerlijk de vraag stelden: Hoe kunnen we ervoor zorgen dat jullie blijven? Nou, dan komt het wel los. Huisvesting, onderwijs, omzien naar elkaar. We hebben gedaan wat we konden en dat heeft ervoor gezorgd dat er nu tientallen gezinnen zijn in de gemeente. We hebben kinderen, jeugd en jongvolwassenen. En dan is er een gat van net boven de veertig tot tegen de tachtig. En dan zijn er de ouderen. Die gebleven zijn. Maar gaandeweg heeft de gemeente wel weer een gezonde opbouw gekregen. Want als er gezinnen zijn, willen andere gezinnen zich ook aansluiten. Zo gaat dat.”

U stond zo’n twintig jaar in Delfshaven. Nooit een beroep naar een andere gemeente overwogen?

Hij zwijgt veelzeggend. Zakt terug in z’n stoel, veert weer naar voren. „Natúúrlijk wel. Er waren mooie beroepen bij, als ik dat zo mag zeggen. Gouda. Jáá. Daar ben ik in m’n hoofd wel een paar weken geweest, om eerlijk te zijn. Ik had m’n auto er al geparkeerd, hoor.”

Hij schudt langdurig z’n hoofd. „Maar ik voelde het op een gegeven moment zomaar bij me weglopen. Apart. Toen ik de bedankbrief aan het schrijven was, ging iedere keer de telefoon. Ik nam niet op, maar werd het na een paar keer zo zat dat ik toch maar opnam. Ik zei, zonder m’n naam te noemen: „Nou, zég het dan maar.” Er was een man aan de telefoon van de andere kant van Rotterdam. Hij zei: „Je moet niet gaan.” Ik heb de telefoon neergelegd, de brief onder­tekend en klaar. Het was helemaal weg.”

Is Piet de Jong in de loop der jaren ver­anderd?

„Ja en nee. Ik ben dezelfde piëtist gebleven. Ik ben een vriend, ik ben een metgezel van allen die Uw Naam ootmoedig vrezen. De drive om mensen bij de Heere Jezus te brengen, is gebleven. Dat mag ik zo wel zeggen.

En veranderd? Nou, ik heb wel moeilijke tijden gekend. In Asperen is ons dochtertje van 2,5 jaar oud overleden. Ze had een griepje en lag ineens dood in haar bed. Toen heb ik wel dagen gehad dat ik ’s ochtends om tien uur hoopte dat het weer donker zou worden. Niet dat ik ineens een depressief mens werd. Daarvoor ben ik misschien wel te oppervlakkig. Bijna drie jaar geleden overleed een schoonzoon van ons. Dat hakt erin. En laten we het maar ronduit zeggen: We hebben toch een graf, daar in Asperen. Daar eindigt straks mijn aardse leven.”

U neemt afscheid van de gemeente in Delfshaven, maar u gaat niet weg.

„Nee ik blijf hier nog twee jaar assistent-predikant en we blijven hier ook wonen. Daarnaast ga ik met ingang van januari pastoraal werk doen in Wijk bij Duurstede. En verder, tja...”

Een boek schrijven?

„Bijvoorbeeld. Een echt boek dan. Ik ben nog goed gezond en er is nog zo veel te doen. We zien wel waar het met ons naartoe gaat. De Heer zal erin voorzien, zegt een Engelse vriend van me dan. Dat heeft Hij steeds gedaan en daaraan mogen we ons vastklampen. In de wetenschap dat het niet van ons afhangt. De Evangelieverkondiging én de lof aan God gaan door in Delfs­haven. Daar heeft God Piet de Jong niet voor nodig.”


Levensloop Pieter Leenderd de Jong

Pieter Leenderd de Jong werd op 4 oktober 1947 geboren in Deurne. Het gezin verhuisde al snel naar Zeeland. Piet ging theologie studeren aan de Universiteit van Utrecht (1968 tot 1974) en trouwde in 1970 met Cora Peene. Het echtpaar kreeg zeven kinderen. Eén dochtertje overleed toen ze 2,5 jaar oud was.

Piet de Jong werd in 1974 bevestigd tot predikant in het dorpje Laar, net over de grens in Duitsland. In 1980 nam hij een beroep aan naar Asperen, in 1986 deed hij intrede in de hervormde gemeente van Nunspeet en op 16 februari 1992 werd hij verbonden aan de hervormde gemeente van Rotterdam-Delfshaven.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer