Nederland moet haast maken met ratificatie VN-gehandicaptenverdrag
De regering moet haast maken met de ratificatie van het VN-gehandicaptenverdrag. De oproep van de ChristenUnie hiertoe verdient alle steun, vindt René Hubregtse.
Eind 2006 stelden de Verenigde Naties het Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap op. Op 30 maart 2007 heeft de Nederlandse regering dit verdrag ondertekend. Het ondertekenen van een verdrag bevestigt de intentie van de zittende regering om de verplichtingen van het verdrag te respecteren. Maar het schept nog geen verplichtingen. Daarvoor is ratificatie nodig.
Van de 154 landen die het verdrag ondertekenden, zijn er al 125 die het ook hebben geratificeerd. Daarbij horen de meeste landen van de Europese Unie. Nederland is een opmerkelijk, afwijkende stip op de Europese kaart.
Woensdag kondigde de ChristenUnie aan dat ze een motie zal indienen om de regering ertoe op te roepen het VN-verdrag ratificeren. Dat dit nog steeds niet is gebeurd, wordt vaak toegedicht aan een staatsrechtelijke traditie in Nederland dat de regering eerst zorgvuldig inventariseert in hoeverre ons land voldoet aan aangegane internationale verplichtingen, voordat die verplichtingen worden omzet in juridisch inroepbare bepalingen.
Maar moet die inventarisatie meer dan vijf jaar duren? Of zijn er andere redenen waarom er nog niet geratificeerd is? Op z’n minst roept het vraagtekens op, ook internationaal, dat een beschaafd land dat mensenrechten hoog in het vaandel heeft, moeite lijkt te hebben met het inpassen van universele rechten van mensen met een beperking. Past de benaderingswijze van het verdrag niet in onze maatschappijvisie of onze financieel-economische benadering van politieke vraagstukken?
Spanning
Feit is wel dat de regering in de achterliggende jaren fors sneed in de voorzieningen voor mensen met een beperking. De overgang van wettelijk verankerde zorgaanspraken in de AWBZ naar een compensatieplicht van de burgerlijke gemeente in de WMO stelt de ondersteuning van mensen met een beperking onder druk. Dat levert ook ongelijke behandeling van vergelijkbare situaties op.
Beelden van de vastgeketende Brandon hebben duidelijk gemaakt dat we ook zorginhoudelijk nog aanmerkelijke verbeterpunten hebben. Klaarblijkelijk hebben we nog steeds moeite met de spanning tussen het recht op individuele vrijheid en moeilijk inpasbaar gedrag. En het seksueel misbruik in zorginstellingen confronteert ons met het feit dat veel (volgens bepaalde onderzoeken zo’n 70 procent!) mensen met een beperking op seksueel gebied vogelvrij verklaard zijn.
Het zijn voorbeelden die precies de inhoud van het verdrag raken. De algemene verplichting van het verdrag is namelijk het „waarborgen en bevorderen dat alle personen met een handicap zonder enige vorm van discriminatie op grond van hun handicap ten volle alle mensenrechten en fundamentele vrijheden kunnen uitoefenen.” Zou de spanning tussen deze doelstellingen en de werkelijkheid van alledag niet de onuitgesproken reden zijn voor het trage ratificatieproces?
Universeel kader
De oproep van de ChristenUnie verdient om meer dan één reden ondersteuning. Het VN-verdrag biedt alle politieke partijen, welke mens- en maatschappijvisie zij er ook op nahouden, een universeel geaccepteerd en concreet kader voor politieke keuzes. Het is, om een paar dingen te noemen, een bruikbaar uitgangspunt voor een discussie over prenatale screening (artikel 10, recht op leven), de Wet zorg en dwang (artikel 14, vrijheid en veiligheid) en maatregelen tegen seksueel misbruik (artikel 16, vrijwaring van uitbuiting, geweld en misbruik). Maar ook voor meer praktische zaken zoals toegankelijkheid van openbaar vervoer na de invoering van de OV-chipkaart (artikel 20, persoonlijke mobiliteit) of passend onderwijs (artikel 24, onderwijs).
Een ander motief om pal achter dit verdrag te gaan staan, is de boodschap van erkenning van gelijkheid in verscheidenheid die daarvan uitgaat naar de samenleving. Dat is misschien wel meer dan ooit nodig, omdat juist mensen met een beperking in toenemende mate onderwerp worden van financieel-economische afwegingen. Eén citaat (Elsevier, 20 maart 2010) zegt meer dan genoeg: „Het zorgwekkende is dat de snelgroeiende zorg voor geestelijk gehandicapten geheel uit belastingen en premies worden betaald. Er worden ook meer mongooltjes geboren dan vroeger. Veel heel vroeg geboren kindjes blijven in leven, maar dikwijls met een (geestelijke) handicap. Verder blijven geestelijk gehandicapt geboren kinderen veel langer leven dan vroeger. Tachtig jaar geleden werd een mongooltje niet ouder dan negen jaar, nu is dat algauw vijftig jaar.”
Tegen deze geluiden dient de regering krachtig stelling te nemen. Ratificatie van het VN-verdrag is een duidelijk signaal. Angst voor nog niet volledig kunnen voldoen aan alle verplichting is trouwens onterecht. De verplichtingen in het verdrag staan geformuleerd in de toekomstige tijd. Ze geven dus de richting aan waarin de staat zich dient te bewegen. Het realiseren van de verplichtingen wordt gezien als ”werk in uitvoering”.
Ook christelijke partijen kunnen prima aan dit werk meedoen. Wie de moeite neemt om het verdrag vanuit Bijbels perspectief te beoordelen, zal tot de conclusie komen dat het bijzonder nauw aansluit bij een Bijbelse visie op de positie van zwakkeren in de samenleving en de verantwoordelijkheid die burger, kerk en overheid jegens hen dragen.
De auteur is directeur van Helpende Handen, Vereniging langdurige zorg van de Gereformeerde Gemeenten.