„Het is erg wanneer een mens te midden van zondige mensen leeft en noch zijn eigen zonden ziet, noch die van de andere mensen, maar de situatie van zo iemand is nog erger wanneer hij wel de zonden ziet van de mensen te midden van wie hij leeft, maar niet de zonden van hemzelf.”
Het zou zomaar een citaat kunnen zijn uit een biografie van een predikant. Daarvan is hier echter geen sprake. De uitspraak is afkomstig van de Russische schrijver Lev Tolstoj (1828-1910), die wereldwijd beroemdheid verwierf met romans als ”Oorlog en Vrede” en ”Anna Karenina”. Die klassiekers vertellen ons weinig over Tolstoj zelf. Wie de mens Tolstoj en zijn opvattingen wil leren kennen, kan –naast zijn ”Studentenjaren (ook wel: ”Jongelingsjaren”) en ”Mijn Biecht”– het beste terecht bij ”De Weg van het Leven”.
Het boek bestaat uit een lange reeks aforismen, verdeeld over 31 hoofdstukken, en doet qua opzet denken aan ”Gedachten” van Blaise Pascal en ”De navolging van Christus” van Thomas à Kempis. Tolstoj schreef het werk in zijn laatste levensjaren, zodat het kan worden beschouwd als zijn geestelijk testament.
”De Weg van het Leven” is de neerslag van Tolstojs lange zoektocht naar de zin van het bestaan. Een zoektocht die, aldus vertaler Arthur Langeveld in een nawoord op het boek, Tolstoj er onder meer toe bracht Grieks en Hebreeuws te leren om de Bijbel in de grondtaal te kunnen lezen en die resulteerde in een aantal omvangrijke studies over de evangeliën.
Bij een orthodox-christelijk antwoord op zijn levensvraag is Tolstoj echter nooit uitgekomen. De Rus maakte naast het christendom niet alleen studie van de overige wereldgodsdiensten islam, jodendom, boeddhisme en hindoeïsme, ook verdiepte hij zich in de klassieke westerse filosofen. Het resultaat is een allegaartje van opvattingen en zienswijzen uit alle religies en filosofieën, of –om met Langeveld te spreken– een „universele moraal.”
Die universele moraal roept een zekere sympathie en herkenning op als het gaat om het besef dat een mens meer is dan alleen zijn brein, dat hij zondig is en een ziel heeft met een eeuwigheidsbestemming (ook al geeft Tolstoj aan dat alles zijn eigen invulling). Wie zou anno 2012 niet opveren als een gevierd auteur het volgende uit zijn pen liet vloeien: „De mensen willen vrij zijn door zichzelf af te schermen van alles wat het lichaam kan binden en het kan verhinderen altijd te doen waar het zin in heeft. Dat is een grote fout. Datgene waarmee mensen hun lichaam vrijwaren van alles wat het kan belemmeren –rijkdom, een hoge positie, roem– dat alles vergroot niet je vrijheid, maar bindt integendeel alleen maar meer. Om vrijer te zijn, bouwen mensen zich een gevangenis van hun zonden, verlokkingen en bijgeloof, en gaan daar zelf in zitten.”
Tolstoj –en daar eindigt de herkenning– hamert overigens bewust op het woord lichaam, dat volgens hem een kluister is voor de ziel, die voor hem gelijkstaat aan het goddelijke („De mens is de geest Gods in een lichaam.”). Van een zondeval en een zaligmakende Christus wil Tolstoj niets weten. Ook de kerk met haar dogma’s wijst hij radicaal af („Het geloof van de kerk is slavernij”). Dat leidde in 1901 zelfs tot zijn excommunicatie uit de Russisch-orthodoxe kerk. Tolstoj blijkt een humanist die anarchie, pacifisme, geweldloosheid, vegetarisme, ascese, en seksuele onthouding predikt.
Voor geïnteresseerden in de Russische literatuur en Tolstoj in het bijzonder, is ”De Weg van het Leven” een aanrader. Wie wezenlijke antwoorden zoekt op de vraag naar de zin van het bestaan, kan zijn tijd beter besteden. Of om met Tolstoj zelf te eindigen: „Het is beter nooit enig boek te lezen, dan veel boeken te lezen en alles te geloven wat daarin staat. Je kunt heel schrander zijn zonder ooit één boek te lezen; maar als je alles gelooft wat er in de boeken staat geschreven, dan kun je alleen maar dom zijn.”
Boekgegevens
”De Weg van het Leven”, Lev Tolstoj; uitg. Erven J. Bijleveld, Utrecht, 2012; ISBN 978 90 6131 988 7; 224 blz.; € 24,50.