Muziek
Haagse stadsbeiaardier Gijsbert Kok: grote gebaren op 70 meter hoogte

Hoog boven Den Haag bevindt zich de nieuwe werkplek van musicus Gijsbert Kok. Drie dagen per week trakteert de nieuwe stadsbeiaardier het winkelend publiek een uur lang op carillonmuziek.

Gijsbert Kok, de nieuwe stadsbeiaardier van Den Haag. Foto André Dorst
Gijsbert Kok, de nieuwe stadsbeiaardier van Den Haag. Foto André Dorst

De weg die Gijsbert Kok moet afleggen om zijn ‘werkkamer’ te bereiken, is een lange. Om halftwaalf staat hij aan de voet van de Jacobstoren van de Grote Kerk, om klokslag twaalf uur boven in de toren aan zijn recital te kunnen beginnen.

Hij moet dan ook meer dan 300 treden onder zijn voeten laten doorgaan: stenen treden, nauwe wenteltrappen, steile houten ladders. Onderweg komt de nodige historie voorbij; deze zeskantige toren dateert dan ook uit de 15e eeuw. Overal in de toren zijn spreuken aangebracht: over het foute van haast hebben, over een klepel die een keer naar beneden kwam, over het spel van mensen dat niet opweegt tegen het geluid der engelen­koren.

Indrukwekkend zijn de vier grootste klokken op de luidzolder, ter hoogte van de galmgaten. De oudste en grootste, bijgenaamd ”Jhesus”, werd in 1541 door keizer Karel V geschonken. Het ding weegt bijna 6000 kilo. Onbegrijpelijk hoe de klok in de Tweede Wereldoorlog eerst naar beneden werd gehaald –de Duitsers wilden hem afvoeren– en vervolgens in de nacht van 4 op 5 mei weer naar boven werd gehesen, om de Bevrijding in te luiden. Nog altijd geeft het eeuwenoude gevaarte de hele uren aan.

Op de derde zolder staat Koks concurrent: de speeltrommel, daterend uit 1689. Tussen acht uur ’s morgens en negen uur ’s avonds zorgt de installatie ervoor dat er elk kwartier automatisch een melodietje klinkt. De enige tussenkomst van de mens is het versteken van de melodieën: pennen in de gaten van de draaiende trommel bedienen de klepels van de klokken. Momenteel draait het liedje ”Ik zeg adieu”, dat het afscheid van Koks voorganger, Heleen van der Weel, markeert. Zij vervulde de afgelopen 37 jaar de rol van stadsbeiaardier van de gemeente Den Haag.

Buiten op de torenomgang kan Kok zijn andere werkplek aanwijzen: de Oude Kerk van Scheveningen. Ook het bespelen van die beiaard behoort tot zijn taak. Op woensdagmiddag en zaterdag­morgen is hij daar te vinden.

Nog een paar steile houten trappen, en de beiaardier is op zijn plek: een knus, zeskantig bruin kamertje, met alleen bovenin een rand kleine raampjes. „Een soort scheepskajuit.” Het is er koud. „Vorige week, toen het 15 graden vroor, heb ik hier voorhoofdsholte­ontsteking opgelopen. Voor het eerst in mijn carrière als beiaardier. De kachel doet het niet meer beneden een bepaalde temperatuur.” Het wordt nog kouder als Kok een luik openzet, zodat de klokken die in de spits van de toren hangen –47 in totaal– zichtbaar worden. „Dan heb ik tenminste direct contact met de klokken. Dat speelt het fijnst. Ik heb ook wel op een gemeentehuis naast de verwarmingsinstallatie, tussen allerlei lagen beton, het carillon moeten bespelen. Dan hoor je vrijwel niet wat je aan het doen bent.”

Kok legt de speeltrommel voor een uur het zwijgen op –„Niet vergeten straks weer aan te zetten”– en neemt plaats achter het beiaardklavier: twee rijen stokken boven elkaar, 20 boven (de zwarte toetsen op een orgel) en 31 onder. Een aantal grote klokken (lage tonen) is ook met de voeten te bedienen. In totaal beschikt de beiaardier over vier octaven. „De meeste carillons hebben een kleinere omvang. Daar moet je goed op letten als je muziek voor de beiaard bewerkt of componeert.”

Wat gaat Kok deze maandag­middag uitzaaien over de hofstad? „Ik ben in principe vrij in wat ik speel. Wel is me gezegd dat het veelzijdig moet zijn. En dat stukken niet vaker dan één keer per jaar terug mogen komen. Als je drie keer in de week op dezelfde plek speelt, moet je dus een groot repertoire hebben.”

Het maakt wel uit waar hij speelt. „In Scheveningen vertelde iemand me dat hij altijd zo genoot van de psalmen die mijn voor­ganger daar speelde. Daarom speel ik daar vaak een psalm of gezang.”

Meestal laat hij de eerste helft van de bespeling wat meer klassiek repertoire horen, het tweede deel wat lichtere stukken. Vandaag begint het met een gavotte van Johannes de Gruyters, in de 18e eeuw klokkenist van Antwerpen. Met zijn vuisten slaat Kok de stokken naar beneden, z’n voeten trappen op de pedalen. IJzeren draden zorgen ervoor dat in de torenspits de klepels tegen de klokkenwand komen. Het is zichtbaar hard werken. Ondanks de lage temperatuur gaat algauw de jas uit.

Na een fuga van Bach is het „tijd voor verstrooiing”: een wals van Johannes Worp, de man van het bekende koraalboek. „Minder bekend is dat hij ook beiaardier was van de Groningse Martinikerk.” De wals „vormt een mooi bruggetje naar Valentijnsdag.” En dus volgt ”My funny Valentine” van Richard Rodgers en daarna ”Love me Tender” van Elvis Presley.

Een wat serieuzere Schubert, een Spaanse tango, ”Er zaten zeven kikkertjes”, een orgelconcert van Haydn en een menuet van de Pool Paderewski: Kok maakt er een potpourri van. Afwisselend, zoals hij het zelf noemt. „Ik wil de lat heel hoog leggen. Je doet het voor de luisteraar. Dan moet je een afwisselend repertoire brengen, met ook herkenbare melodieën.”

Het deert hem niet dat hij niet weet of hij op dit moment toehoorders heeft. „Er lopen toch altijd mensen op straat? Ideaal zou zijn dat je meer publiciteit zou kunnen geven aan wat je doet, maar dat is lastig te realiseren.” Het eenzame aspect van zijn werk ziet hij juist als voordeel. „Je komt op plaatsen waar mensen normaal gesproken niet snel komen. Het heeft iets autonooms, in je eentje zo hoog op een toren.”

In de ‘kajuit’ hangt een lijst van voorgangers. De eerste Haagse beiaardier van wie de naam bekend is, speelde in 1581. Kok is nummer 21 op rij. Een lange historie. „Het is bijzonder dat deze traditie nog steeds wordt voortgezet. Op andere plaatsen bezuinigen gemeenten juist op beiaardiers.” Hij heeft het getroffen: een baan van 25 uur per week als stads­beiaardier. „Alleen de functie van de Utrechtse Domtoren is groter. Er waren dan ook twaalf gegadigden voor deze post. Veel collega’s willen graag een paar torens hebben, voor de vastigheid. Maar het is niet dik gezaaid. Dat ik hier met twee torens 25 uur per week werk heb, is heel mooi. Ik heb zelfs inmiddels de posten in Heerhugowaard en Weesp af moeten stoten; op termijn zal ik ook de toren van Bergen opgeven.”

In zijn carrière is Kok langzaam opgeschoven, van organist naar beiaardier. „Klopt. Maar dat betekent niet dat ik me minder organist voel. Ik geef zo’n 15 orgel­concerten per jaar en speel 120 kerkdiensten. Feit is alleen dat je met de beiaard beter de kost kunt verdienen. Je moet natuurlijk wel iets met het instrument hebben. Het is heel anders dan orgel, veel fysieker. Gepriegel en niet-muzikaal spel worden direct afgestraft. Op een beiaard moet je juist veel met dynamiek doen, overdrijven, opblazen, met grote gebaren spelen, anders komt het 70 meter lager op straat niet over. Gewoon maar zitten en wat spelen, zoals je bij organisten nog wel eens tegenkomt, werkt niet. Dat heb ik ervaren als een aanvulling op mijn orgelstudie. Daardoor ben ik, naar mijn mening, ook expressiever en overtuigender orgel gaan spelen.”


Gijsbert Kok

Gijsbert Kok (1963) uit Bodegraven studeerde orgel en kerkmuziek aan het Haagse conservatorium, beiaard aan de Nederlandse Beiaardschool in Amersfoort, improvisatie aan het Fontys Conservatorium in Tilburg en muziektheorie aan het Rotterdamse conservatorium. Als organist is hij verbonden aan kerken in De Lier (Domkerk), Bodegraven (Salvatorkerk) en Den Haag (American Protestant Church). Hij doceert aan de Nederlandse Beiaardschool, het Rotterdamse conservatorium en de Schumann Akademie. Als beiaardier werkt hij in Bergen, Zoetermeer en Voorschoten; sinds 1 januari is hij stadsbeiaardier van Den Haag.

Meer informatie: www.gijsbertkok.nl

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer