Nederland droog dankzij monniken
ZWOLLE – De vele gevallen van seksueel misbruik in de Rooms-Katholieke Kerk doen het imago van kloosters geen goed. Toch zetten religieuzen zich al sinds de middeleeuwen in voor een beter Nederland: ze bouwden weeshuizen, scholen en ziekenhuizen – maar ook de dijken langs de grote rivieren.
Hoe groot de invloed van geestelijken op de Nederlandse samenleving is geweest, wordt wel duidelijk uit de driedelige boekenserie ”De middeleeuwse kloostergeschiedenis van de Nederlanden” (uitg. WBooks, Zwolle), waarvan vanmiddag in het Groningse klooster Ter Apel het laatste deel werd gepresenteerd. Kloosterlingen kopieerden handschriften en gaven daarmee kennis door. Ze zorgden voor armen, zieken en bejaarden, en wierpen ondertussen zeedijken op, van Noord-Holland tot Friesland en Groningen. Belangrijker nog: de monniken brachten overal het Evangelie en speelden daardoor een onmisbare rol in de kerstening van Nederland.
Niet lang na de komst van de Angelsaksische monnik Willibrord (circa 658-739) naar de Lage Landen ontstonden daar de eerste kloosters. De belangrijkste taak van de kloosterlingen was om God dagelijks lof te brengen door in de abdijkerk missen op te dragen en zeven of acht keer per dag de zogenoemde getijden te zingen. Schreef de apostel Johannes niet in Openbaring 4 dat de vier dieren dag en nacht God loven? „Heilig, heilig, heilig is de Heere God, de Almachtige, Die was, en Die is, en Die komen zal.”
De doorvoering van de Reformatie en de Opstand tegen Spanje betekenden in de tweede helft van de 16e eeuw het einde van het middeleeuwse kloosterleven in het noorden van Nederland. Pas in de 19e eeuw kon de Rooms-Katholieke Kerk de kloosterwereld weer nieuw leven inblazen. Toch is het niet juist om te zeggen dat het protestantisme een einde maakte aan het kloosterleven, schrijft kerkhistoricus Peter Nissen in het eerste deel van ”De middeleeuwse kloostergeschiedenis van de Nederlanden”. „De kloosters stonden sinds de late middeleeuwen in toenemende mate onder kritiek en de belangstelling voor de kloosterintrede daalde in de loop van de zestiende eeuw drastisch. De kritiek op enerzijds de rijkdom van de kloosters en anderzijds de levenswijze van de bewoners vormden onmiskenbaar een belangrijke katalysator voor de reformatorische beweging in de Nederlanden.”
Veel kloosterlingen deden wat van de prior van de karmelieten in Haarlem wordt gemeld: „Hij hing zijn kloostermantel aan het hek.” Zoals de Egmondse benedictijn Jakob Blondeel, die zijn habijt aflegde om (protestantse) theologie te gaan studeren aan de universiteit van Leiden.
Dit is het eerste deel in een serie over kloosters in Nederland. Aanleiding is de verschijning van de trilogie ”De middeleeuwse kloostergeschiedenis van de Nederlanden” (uitg. WBooks, Zwolle), waarvan het laatste deel vrijdag in klooster Ter Apel wordt gepresenteerd.