Tresoar toont betekenis Friese doopsgezinden
LEEUWARDEN – In een nagebootste schuilkerk haalt Tresoar sinds deze week doopsgezinden uit Frieslands verleden voor het voetlicht. Het is een van de drie exposities waarmee het historisch en letterkundig centrum in Leeuwarden Menno Simons eert.
Twee reizende exposities staan er al sinds december: ”Doopsgezind. Mijn passie! over doopsgezinden in het Nederland van nu” en ”Doperse diaspora” over doopsgezinden die in het verleden naar het buitenland gevlucht of verdreven zijn. Nieuw is de eigen expositie ”Doopsgezinden uit Frieslands verleden”. Aan de hand van bekende Friese doopsgezinden toont Tresoar allerlei aspecten van het Friese doperdom.
Vorig jaar was het 450 jaar geleden dat Menno Simons (1496-1561) stierf en 475 jaar geleden dat hij brak met de Rooms-Katholieke Kerk. Dat het jubileumjaar rond de doopsgezinde voorman voorbij is, deert Tresoar niet. „We willen zijn betekenis onderstrepen”, vertelt Jelle Krol, medesamensteller van de expositie. „Als enige kerkhervormer uit Nederland die over de hele wereld volgers kreeg, verdient hij onze aandacht. Nederland mag dan niet zo veel doopsgezinden meer tellen; over de hele wereld zijn er nog zo’n 1,5 miljoen mennisten.”
Wie de tentoonstellingszaal van Tresoar inloopt, waant zich in een historische schuilkerk. Vlak achter de preekstoel wordt een korte documentaire gedraaid over Menno Simons’ leven, zodat het oogt alsof hij de bezoekers vanaf de kansel toespreekt.
In de zestiende eeuw werden doopsgezinden zwaar vervolgd. Later werden ze gedoogd, maar een kerk mochten ze niet bouwen. Daarom kwamen ze in de zeventiende en de achttiende eeuw bijeen in schuilkerken. De mannen zaten aan de zijkant, de vrouwen op de stoelen in het midden. „Bij een inval van de schout en zijn rakkers konden de mannen hun vrouwen en kinderen beschermen. Ook de vele deuren staan symbool voor het dreigende gevaar. Als ze moesten vluchten, renden ze allerlei verschillende steegjes in.”
Aan de zijkanten van de zaal staat een aantal vitrines. Aan de hand van tien personen wordt de doopsgezinde geschiedenis belicht van Menno Simons tot Anne Zernike, de eerste vrouwelijke predikant van Nederland.
Ook Sikke Freerks, de eerste Friese doopsgezinde martelaar, komt aan bod. Hij was uitgeweken naar Emden, waar het doperdom bloeide. „Na zijn doop keerde Sikke terug naar Friesland om zijn nieuwe geloof te verkondigen. Het werd hem niet in dank afgenomen. Het hof van Friesland pakte hem op en omdat hij weigerde zijn nieuwe geloof af te zweren, werd hij na folteringen op de pijnbank in 1531 onthoofd. Door zijn dood ging Menno Simons vragen stellen bij de kinderdoop.”
In de vitrine ligt het officiële doodvonnis van Sikke Freerks, dat bij Tresoar bewaard wordt. „We hadden eens Amerikanen op bezoek die nog net niet in tranen uitbarstten toen ze dit zagen”, vertelt Krol. „Het maakte indruk, omdat zijn dood voor Menno Simons de aanleiding was om na te gaan wat de Bijbel over de doop zegt. We praten, omdat het zo lang geleden is, vrij gemakkelijk over de tijd van vervolging, maar het moet een grote stap voor mensen zijn geweest om te kiezen voor een geloof dat hun het leven kon kosten.”
Behalve de geloofsovertuiging van de doopsgezinden komt ook hun invloed op de cultuur in Friesland aan bod. Die is vaak onderbelicht gebleven, zegt Krol. „Vooral in de Zuidwesthoek hebben de doopsgezinden, met name in de zeventiende en achttiende eeuw, in het maatschappelijk en economisch leven een vooraanstaande rol gespeeld.”
De expositie toont bijvoorbeeld de roman ”Clarissa” van Samuel Richardson, vertaald door de bekende doopsgezinde leraar Johannes Stinstra (1708-1790) uit Harlingen. Verder hangt er een schilderij van de doopsgezinde schilder en kunsthandelaar Lambert Jacobs (circa 1598-1672). Bekende doopsgezinde predikanten als Joost Hiddes Halbertsma (1789-1869) en Sjouke de Zee (1867-1954) ontbreken evenmin.
Ook de veel eenvoudiger Balkster doopsgezinden worden geportretteerd. Deze ”fine mennisten”, zoals ze werden genoemd, waren niet zoals de overgrote meerderheid van doopsgezinde gemeenten liberaal geworden. Net als doopsgezinden in Aalsmeer en op Ameland bleven ze hun conservatieve beginselen trouw. „Ze droegen hun kleren zonder knopen”, vertelt Krol, „want knopen waren te opzichtig. In plaats daarvan maakten ze hun kleren vast met haken en ogen.” Die haken en ogen worden getoond in een vitrine. „We hebben ze gekregen van een mevrouw uit Balk.” Omdat de ”fine mennisten” niet in het leger wilden dienen en niet rijk genoeg waren om dat af te kopen, trokken ze in 1853/54 naar Amerika. „Daar konden ze hun ideeën overeind houden.”