Vasten, een vergeten gebruik
Heeft u wel eens gevast? Wellicht vindt u die vraag merkwaardig. Mogelijk heeft u er nog nooit over nagedacht. Misschien vindt u de vraag verkeerd. Was de farizeeër in de gelijkenis (Luk. 18:12) niet trots op zijn eigen werk, zijn vasten? Vasten is geen thema dat in de gereformeerde gezindte veel aandacht krijgt. Veel preken zullen er ook niet over gehouden worden. Islamieten en rooms-katholieken vasten, maar een gereformeerd mens doet daar anno 2011 niet aan.
Dat is opmerkelijk. Want vasten is wat anders dan het niet gebruiken van voedsel. Het is niet gebruiken van voedsel om te meer bezig te zijn met de dingen van Gods Koninkrijk. Het is eigenlijk hongeren naar God! En Luther wees er reeds op dat bidden met een volle maag moeilijk is.
Vasten is door de loop der eeuwen een belangrijk godsdienstig gebruik geweest. Wie thuis is in de Bijbel, kan de voorbeelden zo noemen. Op de Grote Verzoendag werd door het volk Israël gevast. De Bijbelheiligen hebben gevast (Dan. 10:3). Vastendagen waren in Israël een bekend godsdienstig verschijnsel. Vandaag de dag hoor je er weinig over. En mogelijk wordt het niet in dank afgenomen als er over gepreekt zou worden. Moeten we niet oppassen voor wetticisme?
Waar zou die geringe belangstelling toch vandaan komen? Laat ik eens enkele dingen nalopen. Wellicht geeft dat wat duidelijkheid.
Vasten behoorde bij de inzettingen van het Oude Testament. Verschillende keren in de Bijbel gaat het om vasten als ceremoniële inzetting, net als de besnijdenis, het niet eten van varkensvlees, het dragen van kleding gemaakt uit twee soorten stof, het offeren van dieren enzovoort. Met de komst van Christus hebben deze dingen opgehouden of zijn daar andere dingen voor in de plaats gekomen. De ceremoniële dienst is voorbij, want Christus heeft Zijn offer gebracht.
Dat neemt echter niet weg dat er in het vasten ook een blijvend element is. De Heere Jezus wijst erop dat zijn discipelen zullen vasten (Matt. 9:15). John Piper, die een mooi boekje schreef over vasten (”Honger naar God”), wijst erop dat Jezus hier bedoelt dat Zijn discipelen tussen de hemelvaart en de wederkomst zullen vasten. Vasten is een praktijk geweest van de kerk in het Nieuwe Testament (Hand. 13:1-3, 14:23). Vasten kunnen we dus niet afwijzen op grond van het ceremoniële karakter in het Oude Testament. Wel zouden we kunnen nadenken over de vormen ervan.
Vasten is in de geschiedenis van Gods kerk ook vaak op een verkeerde manier beoefend. Dan wordt het een vorm van werkheiligheid waarbij de mens in het middelpunt komt te staan. Reeds in het Oude Testament wordt ons duidelijk gemaakt dat God een dergelijke manier van vasten niet van ons vraagt (Jes. 58). Allerlei verplichte dagen, opgelegde uren en dwangmatige zaken horen niet thuis in het Koninkrijk Gods. De dienst van de Heere is een liefdedienst die vrijwillig wordt onderhouden. Dagen, maanden en inzettingen om daar wat mee te zijn, worden in de Bijbel onder zware kritiek gesteld. Van al dat soort zaken hebben de reformatoren afstand genomen.
Het treft daarom temeer dat mensen als Luther en Calvijn, die heel goed wisten hoe fout het kan lopen rond godsdienstige gebruiken, wel over vasten hebben geschreven en gepreekt. Calvijn besteedt er in zijn Institutie heel wat woorden aan. Bidden en vasten waren voor hem geen onbekende zaken. Dienaren des Woords zijn volgens Calvijn geroepen om het kerkvolk hiertoe in de prediking en het pastoraat aan te zetten. Godzaligheid is een belangrijk thema in het werk van de grote reformator. Ook mensen al Voetius, Brakel, Teellinck en vele anderen hebben over vasten geschreven en het gepraktiseerd. Het is een godsdienstig gebruik wat door de eeuwen heen in Gods kerk is beoefend. Hoe komt het dan dat we dit vandaag min of meer zijn kwijtgeraakt?
Het oprechte vasten is een uiting van het hongeren naar God. Het kan natuurlijk zijn dat we inmiddels zo ver zijn gekomen in onze godsdienst dat we die honger niet meer kennen. Piper graaft in zijn boekje nog wat dieper. „Wanneer het godsbesef afneemt, verdwijnt het vasten.” In een dik Duits boek las ik nog iets in dit verband. „Sinds de verlichting ging het [vasten] meer en meer verloren.” Kennelijk heeft de moderne tijd hier een geducht woordje meegesproken.
Zouden we het ook niet te goed en te welvarend hebben om nog aan vasten te kunnen denken? En zouden er niet meer gebruiken zijn die langzamerhand vrijwel verdwenen zijn? Je hoeft Voetius’ boek over de praktijk der godzaligheid maar te lezen om te ontdekken dat we in de loop der tijd heel wat zijn kwijtgeraakt. We hebben zo veel materiële goederen, we gaan zo op in de dingen van de tijd, dat er eigenlijk voor langere afzondering, meditatie, zoeken van de Heere geen tijd meer overblijft. Het materialisme heeft ons in zijn krachtige greep. En dan verdwijnen belangrijke godsdienstig gebruiken langzamerhand uit beeld.
Dat geeft te denken. Hoewel? Het is niet zo lang geleden dat een christenvluchteling uit Afrika ergens bij mensen thuis was. Of hij de maaltijd mee wilde gebruiken, was het verzoek. Nou nee, liever niet. Hij wilde wel wat water, maar verder eigenlijk liever niet. Wat was er aan de hand? Was hij ziek? Na heel veel praten kwam het hoge woord eruit: hij had vandaag zijn vastendag. Op zo’n moment voel je je beschaamd. Een man uit donker Afrika leeft naar Bijbelse regels. De macht van de duivel wordt alleen gebroken in de weg van bidden en vasten. Een belangrijke gedachte voor welvarende kerkmensen in de 21e eeuw.
De auteur is predikant van de gereformeerde gemeente in Amersfoort. Reageren aan scribent? goedbekeken@refdag.nl