Doopsgezinden worstelen met vrijzinnig imago
AMSTERDAM – Doopsgezinden willen zich officieel niet als vrijzinnig kwalificeren, maar in een recent onderzoek geven ze hun vrijzinnigheid wel volmondig toe. Markant gegeven: de Bijbel is voor hen niet het Woord van God, en Jezus van Nazareth is vooral een leraar en voorbeeld.
Doopsgezinden herdenken dit jaar onder meer de sterfdag van Menno Simons 450 jaar geleden. Reden om in diverse publicaties en een glossyachtig tijdschrift ”Menno” uitvoerig stil te staan bij de lotgevallen van doopsgezinden in kerkelijk Nederland.
De secularisatie trof de doopsgezinden hard, zo stellen Anna Voolstra en Piet Visser in het boek ”Kracht van een minderheid. Doopsgezinden in Nederland” (red. Ciska Stark en Erik Jan Tillema, uitg. Meinema, Zoetermeer). Er wonen momenteel nog geen 8000 doopsgezinden in Nederland, en dat vergeleken met de 24.000 in 1980.
Doopsgezinden of dopers behoorden tot de zogeheten radicale tak van de Reformatie, de groep hervormingsgezinden in de zestiende eeuw die een gemeente van bewuste gelovigen nastreefde op grond van volwassendoop. Dopers werden in de zestiende eeuw als een gevaar voor de samenleving gezien. Voolstra en Visser schrijven dat de dopers tot de zwaarst vervolgde religieuze minderheid in de Nederlanden behoorden en de meeste doodvonnissen kregen opgelegd. Van de in totaal circa 2000 ketters die tussen 1530 en 1597 in de Lage Landen werden terechtgesteld, waren er ruim 1300 dopers.
De verlichting heeft de Nederlandse doopsgezinden theologisch in liberaal vaarwater gebracht, hoewel Voolstra en Visser opmerken dat de verlichte optimistische kijk op de mens in de achttiende eeuw overeenkomsten had met het doopsgezinde mensbeeld. „Predestinatie en de erfzonde werden van het begin af aan al afgewezen door doopsgezinden, die geloofden in de kracht van de mens om zichzelf te verbeteren en die streefden naar ethische perfectie.”
Doopsgezinden zijn trots op hun eigene, maar kennen amper nog hun voorman Menno Simons, zo blijkt uit het onderzoek ”Kracht van een minderheid”. Slechts een op de tien doopsgezinden leest geregeld iets van hem. Doopsgezinden vinden hun verleden wel belangrijk, omdat dit hun identiteit heeft bepaald, maar de befaamde martelaarsboeken worden amper geraadpleegd.
De jubileumbundel ”Gedoopt!” (uitg. Doopsgezinde Historische Kring, Amsterdam) laat zien dat Van Braghts ”Martelaerspiegel” bij de amish nog steeds een bron voor hun geestelijk leven is. Zij beginnen nog in iedere kerkdienst met het zingen van een martelaarshymne.
De doopsgezinden hadden honderd jaar geleden hun eerste vrouwelijke predikant in Nederland, Anne Zernike (1887-1972). Haar toelating tot het predikantschap gaf weinig publieke commotie in eigen kring, zo blijkt uit deze bundel. Zernike kwam later tot de ontdekking dat haar opvattingen eigenlijk een stuk vrijzinniger waren dan die van de gemiddelde doopsgezinde predikant. Ze kwam terecht in de Nederlandse Protestanten Bond. Daar ervoer ze meer mogelijkheden om haar visie in de praktijk te brengen.
Zijn doopsgezinden nu wel of niet vrijzinnig? Doopsgezinden tonen hier een verlegenheid. Volgens Alle Hoekema, rector van het Doopsgezind Seminarium, beschouwen de meeste doopsgezinden de Bijbel als menselijke neerslag van Gods boodschap. Uit het onderzoek ”Kracht van een minderheid” blijkt dat „geen enkele” predikant zich kan vinden in de opvatting dat de Bijbel het Woord van God is. Dat God invloed uitoefent op ons bestaan, vindt slechts een zeer kleine minderheid van de doopsgezinden. Negen van de tien doopsgezinden beschouwen Jezus van Nazareth evenmin als de Zoon van God. Jezus is meer een voorbeeld, een spiritueel leider of een leraar. Denken in fragmenten, zo typeert Hoekema de doopsgezinde theologie, maar wel met een vaste ondertoon: een onlosmakelijke band tussen theologie (met accenten op vrede en verzoening) en ethiek.
In het tijdschrift ”Menno” (uitg. Meinema, Zoetermeer) schetst schrijfster Nelleke Noordervliet een volgens haar vertrouwd schouwspel eind zestiende eeuw in Antwerpen: rokende brandstapels waar ketters worden verbrand. Regelmatig doet een schout een inval bij mensen die in het geheim zijn samengekomen om te bidden en de Bijbel te lezen.
Maeyken Wens is zo iemand. Haar ouders „kochten zich arm aan aflaten” om daarmee hun tijd in het vagevuur te verkorten. Maeyken moest voor haar Bijbelstudie de vuurdood ondergaan.
Dit is het vijfde artikel in een serie over Nederlandse doopsgezinden.