Zoektocht naar Bachs geheim
Hoe kon een burgerlijk fatsoensmens, J. S. Bach genaamd, zulke geniale muziek componeren? Waar komt toch de haast magische aantrekkingskracht van zijn muziek vandaan? Een afdoende antwoord op deze vraag zal wel nooit gegeven worden. Voormalig popmuziekrecensent Eric Siblin deed een poging het mysterie achter Bachs cellosuites te achterhalen.
Om welk geheim gaat het hier eigenlijk? Van de zes cellosuites (BWV 1007-1012) is nooit een autograaf gevonden. Men heeft het moeten doen met de door Bachs echtgenote gemaakte kopie en met nog een luitbewerking van de vijfde suite door Bach zelf uitgeschreven.
De Brit Siblin werd bij toeval met de cellosuites geconfronteerd toen hij op „een herfstavond in het jaar 2000” een concert in het conservatorium van Toronto bijwoonde. De muziek was hem volslagen onbekend, maar hij werd er meteen door geraakt. Dit was voor hem het begin van een zoektocht naar de oorsprong van deze muziek. Hoewel achter in het boek een uitgebreide bibliografie is opgenomen, met voldoende gegevens voor zijn boek, koos de auteur ervoor zelf op pad te gaan om zo het materiaal voor zijn boek te verzamelen.
Wat wilde hij ontdekken? Dat wordt helaas niet helemaal duidelijk. Siblin laat een drietal verhaallijnen door zijn boek lopen: het leven van Bach, het leven van Pablo Casals –de cellist die de cellosuites als eerste op de plaat vastlegde– en zijn persoonlijke avonturen bij de zoektocht naar een mogelijk manuscript van de cellosuites. De indeling van het boek bestaat uit zes hoofdstukken die alle met ”suite nr...” worden aangeduid. Binnen elk hoofdstuk worden dan weer aparte kopjes gebruikt die de aanduidingen van de afzonderlijke delen volgen: prélude, allemande, courante enzovoort.
Toegegeven, Siblin bedoelt niet een musicologische verhandeling over de suites te geven, maar wat dan wel? Hij is een goed verteller, maar in zijn poging een boek voor iedereen te schrijven kan hij de verleiding niet weerstaan er van alles bij te halen wat met het onderwerp op zich niets te maken heeft. Daardoor mist zijn boek de spanning die je zou verwachten. Zijn verslag van enkele episodes uit de Spaanse Burgeroorlog is zeker lezenswaardig, maar een korte vermelding was genoeg geweest om Casals politieke gedrevenheid te verklaren. Of het verhaal over de reis van een of andere cellist naar India: prachtig. Het brengt ons echter geen stap dichter bij de muziek waar het in dit boek toch om gaat. Ook de beschrijving van de wederwaardigheden van cellist Mischa Maisky zijn overbodig. Diens merkwaardige opvatting dat „het een belediging is voor een genie als Bach om hem weg te zetten als een barokcomponist” is klinkklare onzin.
Overigens kun je ook vraagtekens zetten bij de betekenis van Casals opvattingen over de muziek van Bach. Wanneer grote musici hun mening ten beste geven over de componisten of de muziek die ze spelen, is dat vaak praten achteraf. Ze vergeten dat het publiek niet aan hun voeten ligt vanwege hun opvattingen, maar vanwege hun spel. Casals had in feite lak aan Bach en drukte in zijn spel vooral zichzelf uit, en dat maakte zijn interpretatie zo bijzonder. De manier waarop Casals placht af te geven op het „Duitse purisme” zegt meer over de man zelf dan over zijn onderwerp.
Ook Siblin heeft iets onbekommerds in de benadering van zijn idolen. Hij neemt onvoldoende kritisch afstand van hen. Dat neemt overigens niet weg dat, ondanks de hierboven geuite bezwaren, zijn boek goed leesbaar is en met name niet-ingewijde muziekliefhebbers enkele ontspannen uren kan bezorgen. Het had alleen wat dunner gekund.
De cellosuites, Eric Siblin; uitg. De Bezige Bij, Amsterdam, 2011; ISBN 978 90 234 5804 3; 352 blz.; € 24,90.