Ik heb iemand gekend die haar boekenkast indeelde op kleur. Dat zag er mooi uit. Nu ik verhuisplannen heb, denk ik erover mijn romans te gaan indelen op seizoen. Dan zet ik ”Perenbomen bloeien wit” bij het voorjaar, ”Eilandgasten” bij de zomer, ”De herfst zal schitterend zijn” bij de herfst en ”De barre winter van negentig” vanzelf op het berijpte winterplankje.
Natuurlijk zit ik na een twintigtal overduidelijke gevalletjes al met stapels ondefinieerbare titels. Die groepeer ik er dan omheen, na hun kaften gesorteerd te hebben op seizoensspecifieke tinten. Mijn herfstkast zal schitterend zijn, met randen van warm oranje, bruin en rood oplichtend in de kachelgloed.
Het boek dat onbetwist het hart zal vormen van deze kast wil ik hierbij nog maar eens aanbevelen. Niet alleen de titel ”De eindigheid der dagen” is donker en herfstig, ook de hoofdpersoon zelf is het, een sombere lekenprediker uit de 19e eeuw die klungelig lange praatzinnen opschrijft zonder interpunctie die je tweemaal moet lezen en nog begrijp je ze niet ze zijn lang en plakkerig als herfstdraden ze laten je niet los. Zoiets dus.
Verder viel het me op dat het boek heel erg over ziekte gaat, over najaarsperikelen gesproken. Ik las het voor het eerst in het kraambed (een gezonde ziekte) en voor de tweede keer met lichte griep (een knusse ziekte). Beide keren was het aangenaam gezelschap. Want als er iets is wat eenzaam maakt, is het ziekte, zegt auteur Peter Hobbs in een interview. Hij schreef ”De eindigheid der dagen” na een lange periode van onwel zijn. Dan snap je gelijk waarom hoofdpersoon Charles Wenmoth zo tobt met zijn lichaam en waarom zo treffend beschreven is wat dat met zijn geest doet.
Wat de lucht boven het ruige Cornwall nóg donkerder maakt voor Charles is zijn heimelijke verliefdheid op Harriet French, een blind en terminaal ziek meisje dat hij bezoekt.
Zolang Charles maar aan haar bed mag zitten schijnt de zomerzon, maar nadat zij sterft –terwijl hij op pad is en er niet van weet– breekt er een ijzige winter aan. Voor hem en voor de lezer, die rilt vanwege al die treurige, uitzichtloze zinnen. Het geloof is voor Charles nog slechts een kleine harde steen vanbinnen, het is er, maar hij voelt niets meer. Verlamd van de winterkou blijft hij toch plichtsgetrouw de Bijbel bestuderen.
Dat geeft je hoop dat er uit die kleine steen een rijsje zal voortkomen. Dat hij op een dag zal stuiten op Psalm 92: „Die in het huis des Heeren geplant zijn, dien zal gegeven worden te groeien… vruchten dragen… vet en groen zijn.”
Ik ruim maar vast een plaats in op de voorjaarsplanken.