Muziek
Beiaardier Zwart evangeliseert met klokken

”Verhoogt, o poorten, nu de boog”. De melodie van Psalm 24 waaiert vanuit de Amsterdamse Westertoren over de stad. Een bewuste keus van beiaardier Boudewijn Zwart. „Popliedjes horen de mensen overal. Laat het carillon maar geestelijke liederen spelen.”

Evert van Dijkhuizen
Beiaardier Zwart zwaait vanuit het koekoeksluikje in de Westertoren naar het publiek beneden. Foto Michel Honig
Beiaardier Zwart zwaait vanuit het koekoeksluikje in de Westertoren naar het publiek beneden. Foto Michel Honig

Steile trappen, smalle, soms uitgesleten treden, en overal houten balken, gevaarlijk dichtbij. Op weg naar de automatische speeltrommel van het carillon in de Westertoren is het uitkijken geblazen.

Op 60 meter hoogte zijn beiaardier Zwart en twee medewerkers van klokkengieterij Koninklijke Eijsbouts uit Asten bezig de beiaard van nieuwe melodieën te voorzien. In vaktaal: het versteken van de trommel. Dat gebeurt twee keer per jaar.

Zwart leest de notennamen van de door hem bewerkte liederen voor, Arent drukt ijzeren stiften in de bijbehorende gaten in de trommel en Hans draait aan de achterkant de stiften vast. Een nauwkeurig karweitje. Eén gaatje verkeerd geprikt en de melodie klopt niet meer.

Het komende halfjaar krijgt Amsterdam vanaf de Westertoren vier geestelijke liederen per uur te horen: Psalm 24, ”Daar ruist langs de wolken”, ”Tollite hostias” en ”U bid ik aan”. Zwart: „Noem het gerust evangelisatie vanaf de toren. Collega’s zeggen soms: Je moet er popliedjes op zetten, die herkennen de mensen. Ik vind het carillon niet geschikt voor popmuziek. Bovendien horen de mensen dat overal al. Laat mij maar geestelijke en klassieke muziek spelen.”

Zwart (1962) zet daarmee een eeuwenoude traditie voort. „Toen de mensen voor het eerst in de kerk de psalmen gingen zingen, kende niemand de melodieën. Daarom moesten de beiaardiers die spelen, zodat ze elke dag vanaf de toren te horen waren en zo bekend zouden raken.”

Het lied ”Daar ruist langs de wolken” is een verzoek uit de buurt, de Jordaan. „De melodie is hier ontstaan. Bewoners hebben gevraagd of ik haar op het carillon wil zetten.” Soms gebruikt Zwart zijn klokken om een speldenprikje te geven. „Er was eens ruzie tussen dominees in de Westerkerk. Ik heb toen Psalm 133 gespeeld: „Ziet, hoe goed is het dat zonen van hetzelfde huis als broeders samenwonen.” En op dit moment, met die moeilijke kabinetsformatie, zou het Valeriuslied ”O Nederland, let op uw zaak” wel gepast zijn.”

Elke dinsdag geeft Zwart een carillonconcert van een uur op de Westertoren. Daarna verkast hij naar de toren van de Oude Kerk om nog eens een uur te spelen. Zo bespeelt hij wekelijks twaalf torens in het land, naast Amsterdam onder andere in Ede, Dordrecht en Schoonhoven. En dat al 25 jaar. „Als stadsbeiaardier ben ik in dienst van de gemeente, overheidsambtenaar dus.” Zaterdagmiddag geeft Zwart een jubileumconcert, „met speciale aandacht voor de kinderen”, op de toren van Dordt.

Als kind wist Zwart, kleinzoon van de bekende Jan, al dat hij de muziek in wilde. „Mijn vader en broer Jaap speelden thuis vierhandig piano: symfonieën van Haydn, Mozart. Ik lag dan al op bed, maar sloop de trap af en ging daar stil zitten luisteren. Dát wilde ik ook, spélen. Eén keer ben ik op de trap in slaap gevallen.”

Niet alleen de piano, ook het carillon maakte diepe indruk op de jonge Zwart. „Ik had thuis een 45 toerenplaatje met op de ene kant de Toccata van Dubois, gespeeld door Cor Visser op het orgel van de Grote Kerk in Dordrecht, en op de andere kant beiaardier Jaap van der Ende, die variaties over ”Komt nu met zang” speelt op het carillon van de toren in Dordt. Ik heb die laatste kant stuk gedraaid. Op een gegeven moment was het plaatje zo versleten dat de orgelmuziek er als het ware gewoon doorheen klonk.”

De zeven jaar oudere broer Jaap, organist en pianist, stoomde Boudewijn vanaf z’n veertiende klaar voor het conservatorium. „Daar had mijn vader, die druk was met spelen en dirigeren, geen tijd voor. Mijn broer pakte het goed aan. Hij gaf mij niet even thuis na de afwas les, maar liet me naar het verenigingsgebouw naast de kerk komen, waar hij de hele middag pianoles gaf. Ik was gewoon een van de vele leerlingen.”

Intussen nam vader Jaap zijn zoon mee naar koor en gooide hem daar in het diepe. „Ik mocht begeleiden tijdens de repetities. Soms vroeg hij ineens: Wil je dit een halve toon hoger spelen? Ik had geen keus.”

Het carillon liet Zwart niet los. „In Amersfoort, waar ik ben opgegroeid, staat de beiaardschool. Daar was toen Leen ’t Hart, voor mij als jongen een eerbiedwaardige oude man met grijze baard, directeur van. Hij gaf les op het carillon bij het Belgenmonument, naast de Stichtse Rotonde. Ik ben ernaartoe gefietst en heb daar een hele dag ademloos zitten kijken en luisteren. De stokken, de manier van spelen, de klank van de klokken: ik was erdoor gegrepen.”

’t Hart adviseerde Zwart eerst met de piano verder te gaan. „Daarna mocht ik terugkomen om beiaard te leren spelen. Verstandig van hem. De beiaard is geen instrument om mee te beginnen. Ik zie nu ook bij mijn eigen leerlingen dat ze het bijna altijd als tweede studie doen.”

Toen Zwart achttien was, ging hij piano studeren bij Willem Brons aan het conservatorium in Amsterdam. Later pakte hij de beiaardstudie in Amersfoort erbij. Op het moment dat hij afstudeerde, kwam de functie van stadsbeiaardier in Amsterdam vrij. „Ik heb gesolliciteerd en werd benoemd uit zestien kandidaten. Achteraf best wel bijzonder. Net klaar met de studie en dan direct al stadsbeiaardier van de hoofdstad.”

Terwijl de mannen van Koninklijke Eijsbouts verder sleutelen aan de trommel in de Westertoren, loopt Zwart naar de speeltafel, 10 meter hoger. „Geregeld krijg ik toeristen boven. Ik heb hier een boekje liggen met vrijwel alle volksliederen ter wereld. Heb ik Japanners naast me staan, Chinezen, Amerikanen, maakt niet uit wie, dan speel ik hun volkslied. Dat vinden de mensen prachtig.”

Vrijwel alle muziek voor het carillon moet Zwart zelf bewerken. „Dat luistert nauw. De klokken van de Westertoren zijn gestemd in middentoon. Dat betekent dat muziek met meer dan drie kruizen of mollen vals klinkt. Als ik de Passacaglia in c klein van Bach, met drie mollen, wil spelen, moet ik die transponeren naar bijvoorbeeld d klein, met één mol.”

Improviseren doet Zwart graag. „Soms reageer ik tijdens mijn concerten spontaan op geluiden van beneden. Die hoor je hier heel goed. Zo was er eens een buurtbewoner fluitend in z’n achtertuin aan het werk. Ik heb zijn melodietje nagespeeld op de toren. Ook vaart hier in de zomermaanden Reinier Sijpkens met zijn muziekboot door de grachten. Op dinsdag, als ik er ook ben, reageren we op elkaar. Op een gegeven moment roept hij mij met zijn scheepstoeter. Ik doe dan een luikje in de toren open, steek m’n hoofd naar buiten en zwaai naar beneden. En als het ineens hard begint te regenen, speel ik ”Onder moeders paraplu”. Het publiek vindt zulke dingen geweldig.”

Uitdagingen gaat Zwart niet uit de weg. „Op Open Monumentendag heb ik 500 minuten onafgebroken beiaard gespeeld in Dordrecht. Ik wil niet opscheppen, maar ik was aan het eind niet eens moe; had nog wel een paar uur door kunnen gaan. De aanleiding was het feit dat de beiaard dit jaar officieel 500 jaar bestaat.”

Met zijn studiegenoot Henry Groen vormde Zwart jarenlang het Nederlands Carillonduo. „Hij trad op in een zwart jasje, ik in een groen. Lekker verwarrend voor het publiek. We zaten muzikaal exact op dezelfde lijn.” Aan de muzikale samenwerking kwam een tragisch einde. „Henry werd enkele jaren geleden getroffen door een hartstilstand, was acht minuten zonder zuurstof en kan sinds die tijd bijna niets meer.”

In Dordrecht leidt Zwart een privébeiaardschool, waar momenteel acht leerlingen uit diverse landen les krijgen. „Het verschil met de beiaardschool in Amersfoort zit ’m in de manier van spelen. Gangbaar is met de vuist, maar ik speel veel met de vlakke hand. Dan heb je meer mogelijkheden om te nuanceren.”

Over de beiaard in Dordrecht is Zwart zeer te spreken. „Ik heb daar een ”grand carillon” met 67 klokken, de zwaarste van Europa. De gemeente werkt optimaal mee om de beiaard te promoten. Dordt is het mekka voor beiaardiers.”

Voor 100.000 euro liet Zwart een rijdend carillon, Bell Moods, ontwerpen. De vijftig klokken staan op een flinke aanhangwagen die hij met zijn eigen auto trekt. „Met een BE-rijbewijs mag je tot 3500 kilo gaan. Daar blijf ik net onder.” Het carillon wordt ingezet bij openluchtconcerten, maar ook in kerken, als de ingang groot genoeg is. „Binnenkort ga ik ermee naar Frankrijk, Engeland en Ierland. Op de ferry.”

Over z’n opvolging hoeft Zwart zich niet druk te maken. Zijn oudste dochter, Lydia, treedt in zijn voetsporen. „Ze deed eerst pedagogiek, maar zei een poosje geleden: „Pa, ik wil beiaardier worden.” Ik antwoordde: „Dan weet ik wel een leraar voor je.””

www.bellmoods.com voor meer informatie en video’s over Boudewijn Zwart.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer