Een leerlinge van dr. H. F. Kohlbrugge schreef na de dood van haar leermeester dat ze elke snipper papier trachtte te bemachtigen die met de Elberfeldse pastor te maken had. Teus van Es, die geschriften van Kohlbrugge verzamelt en vertaalt, zegt haar dat graag na.
Zijn voorliefde voor Kohlbrugge heeft niets te maken met „blinde devotie”, licht Van Es in zijn woning in Alblasserdam toe. „Maar bij alles wat je van hem leest, voel je blijdschap en verbazing omdat hij datgene wat je al van hem geleerd hebt, opnieuw naar voren brengt. Het brengt me weer dichter bij het verstaan van de Bijbel.”
Zeven jaar geleden begon de anesthesieverpleegkundige met het vertalen en uitgeven van handschriften. Handschriften die –vrijwel allemaal– nog niet eerder in het Nederlands verschenen. Enkele keren herschreef hij een oude druk. Die wijkt wel eens af van het origineel, is Van Es’ ervaring. Tijdens het vertalen probeert hij „dicht bij de bron, dicht bij de originele tekst” te blijven. Veel verder dan het veranderen van ”gij” in ”u” gaat hij niet. „Ik doe dat expres. De lezer heeft er recht op om te weten wat Kohlbrugge heeft gezegd.”
Van Es, kerkelijk behorend tot de hervormde gemeente in Alblasserdam, beaamt dat hedendaags Nederlands verhelderend kan zijn voor het verstaan van de bevindelijke negentiende-eeuwse predikant. „Zelfs studenten hoor ik klagen dat ze het moeilijk vinden om Kohlbrugge te lezen. Jammer is dat. Maar op een vérgaande manier vertalen ligt niet op mijn weg. Misschien is dat iets voor prof. De Reuver.”
In een kamer op de eerste verdieping bevindt zich de grootste Nederlandse privéverzameling over Kohlbrugge, waaronder een Bijbel die ooit in Kohlbrugges bezit was. Tijdens de veiling van dit exemplaar viste Van Es achter het net, maar de hoogste bieder deed de Bijbel later weer van de hand.
Pas na een jarenlange onrustige zoektocht ging Van Es bij Kohlbrugge voor anker. Sinds eind jaren zeventig maakte hij zich door zelfstudie vele oudvaders eigen. Ook de Elberfeldse prediker. „Kohlbrugge smaakte me van geen kanten”, blikt de Alblasserdammer terug. „Ik begreep er helemaal niets van. Comrie pakte me. Dat doet hij, ondanks Kohlbrugge, nog steeds. Ik las over kentekenen en ging ernaar op zoek. Je probeert met alle krachten aan die eisen te voldoen. Maar voor mij was dat een doodlopende weg.”
De „gunning en ruimheid” die Van Es bij andere schrijvers vond, brachten hem evenmin vrede. „Hoewel dat niet de bedoeling van deze schrijvers was, zag ik er nog steeds de oproep tot eigen werkzaamheid in.”
Van Es greep opnieuw naar Kohlbrugge. „Gaandeweg”, zegt hij, „kreeg ik zicht op wat Kohlbrugge bedoelt. De dingen vielen op hun plek.” Hij bleef erbij. „Bijna alle andere oude schrijvers gingen de deur uit. Dan maar alleen Kohlbrugge, dacht ik. Dat klinkt nu wat triviaal, maar het was wel een hartenzaak.”
Kohlbrugge, vindt hij, legt accenten die je tevergeefs zoekt bij anderen. „Zó waardevol dat ik me vanbinnen teweerstel tegen andere accenten.” Zoals Kohlbrugges stellingname over de heiliging, gescherpt door zijn bekende ontdekking van de komma in Romeinen 7: „Ik ben vleselijk, verkocht onder de zonde.”
Van Es: „Als Kohlbrugge zegt dat rechtvaardiging én heiliging vastliggen in Christus, is dat een troostgrond voor de zondaar. Het is heerlijk om te horen dat hij niet in zichzelf op zoek hoeft te gaan. Prediking die daarentegen bepaalde kenmerken accentueert, werpt mensen terug op zichzelf. Niets in ons, alles in Hem, zei Kolbrugge. En bij hem blijft dat zo. De zondaar blijft altijd een zondaar, zodat genade altijd genade blijft.”
Deze visie brengt Van Es bij Da Costa, met wie Kohlbrugge op dit punt stevig van mening verschilde. „Maar als je eenmaal gelovig bent geworden...”, wierp de Reveilman tegen. „Nee”, zei Kohlbrugge. „Het geloof maakt jou niet beter, maar je bent beter in Christus.”
Een ander keerpunt voor Kohlbrugge bestond uit het inzicht dat de mens niet naar, maar ín Gods beeld geschapen is. Van Es schreef erover in het boek ”In Zijn beeld”. „Die twee ontdekkingen van Kohlbrugge hebben mij een diep doorzicht in de Schrift gegeven.”
Is dat de kracht van Kohlbrugge? Van Es: „Ik vind van wel. Hij wordt wel de theoloog van het Woord genoemd. Hij maakt ernst met de letterlijke Bijbeltekst, met de grondtaal vooral. Uiteindelijk gaat het niet om Kohlbrugge. Dat vond hij zelf ook. „Ik ben maar een kruier”, zei hij.”
De predikant haalde zijn accenten voornamelijk bij Luther vandaan, weet Van Es, die zich momenteel verdiept in de reformator. „Het is alsof ik Kohlbrugge lees.” Aan een op de mens gerichte vroomheid had Kohlbrugge een hekel. „Als je klaagt, klaag dan over je zonden en spreek meteen over de rijkdom die in Christus is”, citeert Van Es. „Hij sprak altijd met twee woorden. Laat de donder van de Wet rollen en breek alles af wat in de kerk zit, maar vergeet nooit om te proclameren dat het in Christus anders is. Dat is Kohlbrugge. Volgens hem kon een zondaar op hetzelfde moment zijn totale onwaardigheid en het in Christus zijn beleven.”
Zelf ervoer de Elberfeldse predikant dat lang niet altijd zo. Was Kohlbrugge geestelijk zwaarmoedig? „Nee”, zegt Van Es. „Maar hij was er zo ernstig van overtuigd dat hij niet naar de Wet leefde –de Wet die hij heel hoog aansloeg– dat hij vaak als een gebroken man de kansel op ging.”
Had Van Es Kohlbrugge sympathiek gevonden, denkt hij? „O ja, dat denk ik. Maar ik moet erbij zeggen dat daar genade voor nodig was geweest. Je kunt je aan zijn prediking stoten omdat die je niet welgevallig is. Hoewel ik het pijnlijk vind dat er steeds meer van mezelf afgebroken wordt, weet ik dat het noodzakelijk is. Wat niet van Christus is, heeft geen waarde.
Ik raak nooit uitgelezen in Kohlbrugge omdat ik daardoor telkens weer nieuwe dingen in de Schrift ontdek die aanwijzen wat er in mijn leven overboord moet en dat ik nochtans mag zien op de verzoening die geschied is.”
Luthersen en hervormden weerden Kohlbrugge
T. van Es
Op 15 augustus 1803 kwam Hermann Friedrich Kohlbrugge te Amsterdam ter wereld. Zijn ouders voedden hem zowel gereformeerd als luthers op, wat in zijn verdere leven goed te merken bleef. In 1826 werd Kohlbrugge proponent in de hersteld lutherse gemeente te Amsterdam. Vanaf die tijd zijn er contacten met het Reveil.
Nadat hij bezwaar maakte tegen de moderne prediking van ds. R. Uckermann kwam Kohlbrugge in moeilijkheden en werd hij uiteindelijk afgezet. Hij verhuisde daarop naar Utrecht, waar hij in juni 1829 promoveerde op een proefschrift over Psalm 45. Een maand later trouwde hij met Catharina Engelbert. Samen ontvingen zij twee zonen. Vanaf 1830 trachtte Kohlbrugge opgenomen te worden in de hervormde gemeente van Utrecht, maar wegens de onchristelijke tegenwerking van zowel de kerkenraad als hogere instanties werd hem dat geweigerd. Hij was nu geen lidmaat meer van de Lutherse Kerk en mocht het niet worden in de Nederlandse Hervormde Kerk. In 1833 stierf Catharina en ging Kohlbrugge op doktersadvies naar Duitsland. Daar kwam hij in contact met de gemeente te Elberfeld, waar Kohlbrugge bij de voorbereiding van een preek zijn beroemde ontdekking van de komma in Romeinen 7:14 deed. Hij stond er zestienmaal op de kansel en kreeg daarna te horen dat hij ook daar niet meer welkom was. In 1834 was hij weer terug in Nederland, waar hij wegens zijn reeds genoemde preek op gespannen voet kwam te staan en zou blijven staan met het Reveil. In ditzelfde jaar hertrouwde Kohlbrugge met Ursuline baronesse van Verschuer, met wie hij nog een dochter ontving. Ambteloos, maar door zijn twee huwelijken niet onbemiddeld, leefde Kohlbrugge in Utrecht, waar hij enkele geschriften het licht deed zien en veel studeerde. In 1845 reisde hij weer af naar Duitsland, waar hij gemeenteleden uit Elberfeld ontmoette. Zij verzochten hem zich als predikant te ontfermen over hen die waren achtergebleven na de gedwongen fusie van de gereformeerde en lutherse kerken in Duitsland. Hij bleef van 1846 tot aan zijn dood op 5 maart 1875 met deze gemeente verbonden. In het begin dacht Kohlbrugge nog aan een tijdelijk verblijf, maar gaandeweg werd de band inniger en kon Kohlbrugge niet meer weg, ook niet toen hij in 1865 een beroep ontving vanuit Nederland. Toch heeft hij vanaf 1856 meermalen in Nederland gepreekt.
Zijn prediking was voluit reformatorisch, gestempeld door de ontdekking van de komma en zijn diepe inzicht in wat het betekent „in het beeld Gods” geschapen te zijn. Enkele van zijn belangrijkste werken zijn: ”Het zevende Kapittel van den Brief van Paulus aan de Romeinen in uitvoerige omschrijving” (1840), ”Betrachting over het eerste Kapittel van het Evangelium van Mattheüs” (1842-1845), ”Waartoe het Oude Testament” (1855) en ”Leerredenen over den eersten Algemeenen Zendbrief van Petrus” (1852-1856).