Kerk & religie
Calvijn: We mogen bij Israël horen

Gemene honden. Varkens. Dat zijn de Joden die niet in Jezus Christus geloven, stelde de reformator Johannes Calvijn. Maar volgens dr. W. de Greef mag je zulke uitspraken niet veralgemeniseren. Calvijn dacht toch wel wat genuanceerder over Joden.

5 February 2010 10:20Gewijzigd op 14 November 2020 09:48
Dr. De Greef ...uitspraken niet veralgemeniseren... Foto RD, Henk Visscher
Dr. De Greef ...uitspraken niet veralgemeniseren... Foto RD, Henk Visscher

„Je moet zulke woorden écht in hun context zien”, zegt dr. De Greef, hervormd emeritus predikant in Leusden. „Het klinkt raar, maar zulke scheldwoorden waren normaal in de zestiende eeuw. Dan komt de hele dierentuin langs. Er zijn genoeg uitspraken van Calvijn over Joden die heel anders klinken. Bovendien is niet altijd duidelijk wie Calvijn bedoelt, Joden in het algemeen of bepaalde Joden.

De reformator verwees in zijn geschriften, preken en brieven regelmatig naar Joden of naar het volk Israël. Maar het aantal keren dat hij een Jood heeft ontmoet, is voor zover bekend op één hand te tellen. Wel heeft Calvijn veel contact gehad met de Messiasbelijdende Jood Tremellius, die zijn Catechismus in het Hebreeuws heeft vertaald.

In Genève, waar Calvijn jarenlang predikant was, mochten Joden sinds 1491 niet meer wonen. In het Duitse rijk hadden Joden vaak te maken met allerlei beperkingen. Calvijn heeft in Straatsburg gehoord van discussies over het dulden van Joden, meent dr. De Greef. „Calvijn hoefde geen standpunt in te nemen, omdat hij in Genève niet met Joden in aanraking kwam.”

Op theologisch gebied heeft Calvijn zich nadrukkelijk wél beziggehouden met de Joden en de plaats van Israël in de heilsgeschiedenis. Zo komt in zijn preken, de ”Institutie” en zijn commentaren de eenheid van het Oude en Nieuwe Testament sterk naar voren, aldus dr. De Greef. „Calvijn stelde dat de God van Israël, het uitverkoren volk, door Jezus Christus ook onze God is. Wij mogen er ook bij horen.”

In het denken van de Geneefse kerkhervormer heeft de kerk geen zelfstandige positie. „De christenen uit de heidenen maken deel uit van het ene verbond, gesloten met Israël. Ze worden ingelijfd en betrokken bij wat God aan Israël heeft beloofd. Calvijn gebruikt het woord kerk om Gods volk in het Nieuwe én Oude Testament aan te duiden.”

Van een vervangingstheologie is bij Calvijn geen sprake. „Hij zegt soms dat de kerk „als het ware” de plaats van Israël heeft ingenomen, maar daar bedoelt hij dan mee dat het aantal gelovigen uit de heidenen dat uit de Joden sterk overstijgt. Calvijn houdt eraan vast dat er wel takken zijn weggebroken, maar dat de stam is blijven staan.”

Volgens dr. De Greef staat bij Calvijn het geloof in Christus centraal. Gods trouw aan Israël blijkt uit het feit dat er na Christus nog steeds Joden tot bekering komen, maar speciale beloften –zoals de landbelofte– zijn er voor het volk Israël niet meer. Romeinen 11:26, waar Paulus zegt dat geheel Israël zalig zal worden, past de reformator dan ook toe op Joden en heidenen die tot geloof in de God van Israël komen. „In de Nadere Reformatie betrekken verscheidene theologen deze tekst op het volk Israël. Bij Calvijn is dat niet het geval. Volgens hem gaat het wat Israël betreft om een overblijfsel, namelijk de Joden die in Jezus Christus geloven.”

Onder de reformatoren benadrukte Calvijn evenals Martin Bucer en Heinrich Bullinger de eenheid van het verbond en de plaats van de Joden daarin. Wolfgang Capito ging een stap verder: hij verwachtte een massale bekering van het Joodse volk. Maarten Luther keerde zich het felst tegen de Joden. In verband daarmee vroeg de Zwitserse predikant Ambrosius Blaurer in 1561 Calvijn naar diens visie op de omgang met de Joden. Het antwoord van Calvijn is niet bewaard gebleven.


Uitspraken

„De joden waren nabij God, de heidenen kwamen van verre en moesten tot de joden komen om samen met hen één lichaam te vormen nadat wat scheiding bracht opgeheven was” (commentaar op Jes. 66:18).

„Jesaja heeft de joden „overste van Sodom” en „volk van Gomorra” genoemd. Sindsdien hebben ze niet opgehouden door hun duivelse verharding de wraak van God over zich in te roepen” (Ad quaestiones et obiecta Iudaei cuiusdam).

„Hetgeen Paulus tot dusver gezegd had over de verblindheid en hardnekkigheid der joden, kan de indruk wekken dat hij bedoelde dat Christus door Zijn komst Gods beloften naar elders zou hebben overgebracht en dat de joden voortaan van alle hoop op de zaligheid zouden zijn beroofd. Dit wordt echter door hem ontkend” (commentaar op Rom. 11:1).

„Wanneer wij thans een jood zouden moeten onderrichten, moesten wij beginnen hem aan te tonen dat Jezus (…), die door zijn voorvaderen ter dood is gebracht, degene is die God hun beloofd heeft” (preek over Hand. 2:22-24).


De kerk is geworteld in Israël. Toch kwam juist binnen het christendom het antisemitisme sterk op. Hoe was de verhouding tussen Joden en christenen door de eeuwen heen? Vijf kenners laten hun licht schijnen over achtereenvolgens Thomas van Aquino, Johannes Calvijn, Wilhelmus a Brakel, Isaac da Costa en Hendrik Berkhof.

Vrijdag deel 3: dr. W. de Greef over Johannes Calvijn.


RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer