Smijtegelt en slavenhandel
Middelburg heeft een rijke en boeiende historie. Voor geïnteresseerden is een week vakantie op Walcheren te kort om van de geschiedenis van de Zeeuwse hoofdstad kennis te nemen. Wie dat wil, doet er goed aan het onlangs verschenen boek ”Geschiedenis van Middelburg in vijfentwintig stappen” van Peter Sijnke en Tobias van Gent te lezen.
In het boek wordt onder meer melding gemaakt van de betekenis van Middelburg voor de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC). Nog altijd doet deze naam, die onlangs ook in stimulerende zin door premier Balkenende werd genoemd, in de Zeeuwse hoofdstad van zich spreken.
Wie langs de Kinderdijk wandelt, ontdekt daar vier VOC-pakhuizen, die de namen van vier lastdieren dragen: de Kameel, de Oliphant, de Kemel en de Muyl. Ook in het noordoostelijk deel van de stad, in de Verwerijstraat, zijn dergelijke pakhuizen nog te vinden.
In de Middelburgse abdij waren op 15 november 1596 de Staten van Zeeland bijeen. Onderwerp van bespreking was de omstandigheid „dat hier waeren ingebracht mette schepen uyt Guynéa, hier in gecommen vele Mooren, wel by de hondert, zoo Mans als Vrouwen ende kinderen, wesende alle gedoopte Christenen, ende dat die daeromme nyet en behoorden by yemanden gehouden oft vercocht te worden als slaven, maar gestelt in heuze vrye libertteyt, zonder dat yemandt van derselver eygendom behoort te pretenderen.”
Piraterij
De herkomst van de „Mooren”, zoals ze werden genoemd, was niet duidelijk. Het vermoeden bestond dat ze uit een buitgemaakt Portugees schip afkomstig waren. Piraterij zoals in onze tijd langs de Somalische kust, is geen nieuw verschijnsel. Het was er ook al rond het jaar 1600 en toen bijna als gelegaliseerde zeeroverij.
De aangevoerde negerslaven verkregen –op last van de Staten van Zeeland– vrijheid; een besluit dat de zondag daarop van de kansels in de Middelburgse kerken aan de bevolking bekend werd gemaakt. Deze informatie ging gepaard met de mededeling dat na de vrijlating in de abdij zoiets als een „kijkdag” zou worden gehouden voor mensen die één of meerdere van de vrijgelaten slaven in dienst zouden willen nemen. Daaraan werd wel de voorwaarde verbonden dat hen de „vreze Gods” en al wat christelijke deugdzaamheid heet zou worden bijgebracht.
Hoeveel mannen en vrouwen een werkplek als huisknecht of dienstmeisje hebben gekregen, is niet bekend. Wel dat het sterftecijfer blijkens de begraafregisters uit die tijd onder deze negerslaven hoog is geweest. En dat dan niet door slechte behandeling of grove achterstelling, want van ordinaire slavenhandel was op dat moment in ons land (nog) geen sprake. Ontheemding en aanpassingsproblemen zijn wellicht oorzaak van het relatief hoge sterftecijfer geweest.
Nederlanders worden er niet graag aan herinnerd, maar in de periode tussen 1625 en 1803 zijn door schepen onder onze driekleur ongeveer 500.000 zwarte Afrikanen als slaaf over de Atlantische oceaan naar Amerika gebracht. De slavenhandel op het traject Afrika-Amerika werd in de zestiende eeuw ingezet door de Portugezen. Engelsen volgden het voorbeeld. Fransen en Nederlanders gingen ook in dat spoor.
Oorlogsbuit
De Nederlandse slavenhandel kreeg bekendheid in 1605. De eerste tijd had die handel het karakter van oorlogsbuit. Dat veranderde al gauw in geregelde handel, waarbij de oprichting van de West-Indische Compagnie (WIC) een stuwende kracht is geweest. De WIC had lange tijd het monopolie in de slavenhandel.
Er bestond echter ook zoiets als de Middelburgsche Commercie Compagnie, opgericht in 1720 en bedoeld als centrum voor regu-liere handel in koopmansgoederen. De activiteiten van dit handelscentrum verliepen echter in deelname aan de slavenhan-del. Handelsschepen van deze compagnie zijn tussen 1730 en 1893 ingeschakeld ge-weest voor het vervoer van slaven over de Atlantische Oceaan naar wat de „nieuwe wereld” werd genoemd. De schepen voeren heen met wapens, sterke drank, aardewerk en textiel om in Afrika de spullen bij inland-se vorsten in te ruilen voor „negers” die men in stammenoorlogen gevangen had genomen.
Over het algemeen genoten de slaven tijdens de reizen een redelijke behandeling, waarschijnlijk meer uit commerciële overweging dan uit menslievendheid…
Diefelijk ontstolen
Beleven wij vandaag een sterk streven om de invloed van religie op het maatschappelijk gebeuren te verkleinen, in het hiervoor beschreven tijdperk uit onze vaderlandse geschiedenis was dat anders. Predikanten hadden in die tijd vrij grote invloed op het bestuur van stad en land.
De beëindiging van de slavenhandel waarin de Zeeuwen aandeel hadden, gaat niet alleen terug tot de verlichting. Het is in het bijzonder Bernardus Smijtegelt geweest die op de kansel van de Gasthuiskerk in Middelburg niet alleen het zielenheil van zijn hoorders bepleitte, maar evenzeer bewogenheid toonde met wat maatschappelijk niet naar het Evangelie was. Hij gispte de slavenhandel met de woorden dat Afrikanen „diefelijk ontstolen” werden aan hun land.
Niet al zijn collega’s vielen hem daarin bij. Er waren er die refereerden aan Noachs zoon Cham, die in het Bijbelboek Genesis tot altijd durende slavernij zou zijn veroordeeld…
Het bracht Smijtegelt niet van zijn stuk, waarbij deze ook gesteund werd door veranderde gevoelens in de samenleving van zijn dagen. De mensenhandel hield op.