Populaire psalmen in vervolgingstijd
Ze worden gezongen tijdens hagenpreken, in gevangenissen en op brandstapels: de psalmen van Datheen. De kerkelijke synoden denken lang dat deze berijming een noodoplossing is – tot er iets beters beschikbaar komt. Maar het kerkvolk hecht zich emotioneel zo sterk aan Datheen, dat verandering niet makkelijk blijkt.
Ondanks allerlei concurrerende berijmingen komt al bij de eerste generatie gereformeerden het werk van Petrus Datheen (1531-1588) onmiskenbaar bovendrijven.
Deze populaire predikant, afkomstig uit Vlaanderen en voorbestemd voor het priesterschap, breekt op negentienjarige leeftijd met de Rooms-Katholieke Kerk. Na een paar jaar zwerven door Engeland en Duitsland wordt hij predikant van de vluchtelingengemeente van Frankenthal, waar hij niet alleen de berijmde psalmen, maar ook de Heidelbergse Catechismus en de liturgische formulieren vertaalt. Hoe geliefd hij als predikant is, blijkt wel tijdens een hagenpreek in Poperinge, waar hij in 1567 volgens overlevering 15.000 toehoorders trekt.
Later is hij veldprediker in het leger van de keurvorst van de Palts, voorzitter van de nationale synode van 1578 in Dordrecht en stadspredikant in Gent. Na diepgaande onenigheid met Willem van Oranje over de kwestie van overheidstolerantie moet hij echter het vaderland opnieuw verlaten. In de Pruisische stad Elbing overlijdt hij, pas 57 jaar oud.
De bekendheid van de auteur is echter niet de enige oorzaak dat zijn psalmberijming –verschenen in 1566– zo aanslaat. Uit de notulen van de Nederlandse vluchtelingengemeente in Londen blijkt dat de psalmen van Datheen in 1571 officieel ingevoerd worden in plaats van die van Utenhove „omdat vele zulcx versochten, dewijle datse op beter dicht gestelt waren, met de voisen der fransche Psalmen overeenquamen, alreede van vele ghemeynten aengenomen waren, ende elders (zonder twijffel) zouden aengenomen werden.”
Eenheid in de kerk
Het gaat dus niet alleen om de fijn in het gehoor liggende teksten, maar ook om de eenheid met andere gemeenten: Datheen wordt op andere plaatsen door Nederlandse gemeenten gebruikt, en is bovendien zingbaar op de Geneefse melodieën die ook in de Franse en Zwitserse zusterkerken gezongen worden. Het ligt helemaal in de lijn van de verwachting dat ook in het vaderland, „zo de Heere ons daer eens openinghe verleendt”, Datheen ingevoerd zal worden. Niet voor niets wordt deze berijming tijdens het convent van Wezel datzelfde jaar aan alle Nederlandse kerken aanbevolen.
Vanaf het begin is Datheens berijming door het zingende kerkvolk in het hart gesloten. Een duidelijk signaal is dat de collecteopbrengsten van de Londense gemeente beduidend omhooggaan zodra de mensen hun zin krijgen en Datheen ingevoerd wordt – kennelijk hebben ze de financiële bijdrage zelfs als middel gebruikt om de kerkenraad op dit punt onder druk te zetten.
Het enthousiasme voor Datheen heeft niet alleen met de melodieën te maken, maar zeker ook met de teksten, die nu eenmaal beter aansluiten bij de taal van het volk. Anders dan Utenhove gebruikt Datheen bijvoorbeeld geen ”du” en ”dijn”, maar het gangbaarder ”ghy” en ”uw”.
Daar komt bij dat hij in zijn inleiding niet nalaat te benadrukken hoezeer de psalmen troost kunnen bieden in moeilijke tijden. Die context heeft er zeker toe bijgedragen dat zijn berijming, gezongen op brandstapels, in gevangenissen en tijdens clandestiene bijeenkomsten, een enorme impact op het gemoed van de gelovigen heeft gehad.
Troost in benauwdheid
Weliswaar, schrijft Datheen, zijn er mensen die zeggen dat er in deze tijd meer aanleiding is tot „suchten ende weenen, dan tot singhen.” Maar er is een groot verschil tussen de lichtvaardige liedjes die de wereld zingt en de psalmen van David waardoor het hart ten hemel opgeheven wordt, en gesterkt in geloof, godzaligheid en geduld.
De psalmen bieden immers niet alleen vrolijke dankzeggingen en lofzangen, maar ook „heerlicke ghebeden ende klaeghliedekens” die juist in de hoogste benauwdheid de kerk kunnen troosten. En bovendien, als zelfs de „heylighe Jonas in den walvisch”, de vrienden van Daniël, David en Christus Zelf onder de moeilijkste omstandigheden met psalmen en gebeden tot God geroepen hebben, dan mogen wij dat toch zeker ook doen.
Intussen biedt Datheen daarmee welbewust een alternatief voor de psalmen van Utenhove, die hij niet mooi vindt: hij houdt niet van de taal- en spellingseigenaardigheden van zijn Londense concurrent. Na enige correspondentie over de kwestie, waarbij beide dichters niet nader tot elkaar komen, besluit Datheen kennelijk zijn eigen variant te maken. Geen berijming op basis van de grondtekst, maar een vertaling van de Franse psalmen van Marot en Beza, die immers „in die spraeke seer lievelick ende klaer overghesettet sijn.” Alleen twee berijmde gezangen neemt hij van Utenhove over.
Kritiek op de kwaliteit van Datheens berijming is er vanaf het begin. De kerkelijke synoden stellen de definitieve besluitvorming uit, omdat ze verwachten dat er nog wel een psalmberijming komt die van hoger poëtisch niveau is en bovendien dichter bij de grondtekst blijft. Maar het volk heeft gekozen: voor de komende eeuwen blijft het Datheen.
Psalm 42
1. Als een hert ghejaeght, o Heere,
Dat versche water begheert:
Also dorst myn siel’ oock seere,
Nae u myn Godt hoogh’ ghe-eert.
End spreeckt by haer, met geklagh:
O Heer wanneer komt dien dag,
Dat ick doch by u sal wesen,
End sien u aenschijn ghepresen.
5. Al die groote waterstromen,
Sijn Heer over my ghegaen,
End my over t’hooft gekomen,
Maer ghy hebt my byghestaen.
S’daeghs toont ghy my u’ goedtheit,
End s’nachts u’ barmherticheit:
Dies sal ick u Heer belyden,
Ghy hoedt myn siel’ t’allen tyden.
Petrus Datheen, 1566
Dit is het derde deel in een serie over psalmberijmingen. Volgende week deel 4: Marnix.