De oude waarheid in Canada
Titel: ”Die Hollanders zijn gek! Identiteit en integratie van bevindelijk gereformeerden in Canada”
Auteur: Betsy Biemond-Boer
Uitgeverij: Aksant, Amsterdam, 2008
ISBN 978 90 5260 279 0
Pagina’s: 173
Prijs: € 19,90.
De integratie van Marokkanen, Turken, Surinamers en andere etnische minderheden in Nederland staat in het centrum van de belangstelling. In hoeverre vormt bij de moslims onder hen de godsdienst een belemmering om aansluiting te vinden bij de Nederlandse samenleving? Hoe is de verhouding tussen economische en culturele integratie? Actuele en relevante thema’s in het huidige integratiedebat.
Om daar meer zicht op te krijgen, is het zinvol om die integratieproblematiek ook eens vanuit een heel ander perspectief te bezien. Bijvoorbeeld door te kijken naar de manier waarop het Nederlandse emigranten in den vreemde verging. Met name is dan interessant hoe dat integratieproces verliep bij emigranten met een duidelijke religieuze identiteit, bijvoorbeeld mensen uit bevindelijk gereformeerde kring.
Dat werd de onderzoeksvraag van historica Betsy Biemond-Boer, zelf behorend tot de Gereformeerde Gemeenten in Nederland. Onder de opvallende titel ”Die Hollanders zijn gek!” publiceerde zij een studie over ”Identiteit en integratie van bevindelijk gereformeerden in Canada”. Daarbij richtte zij zich op een emigrantengemeenschap in de westelijke provincie British Columbia, te weten Chilliwack. Vier jaar geleden interviewde zij een zestigtal emigranten die daar in de jaren vijftig van de vorige eeuw heen trokken.
Chilliwack geldt als een concentratiegebied van Dutch-Canadians van bevindelijk gereformeerde signatuur. Van de in 1952 geïnstitueerde gereformeerde gemeente splitste zich in 1966 een groep af, die aansluiting vond bij de Gereformeerde Gemeenten in Nederland. Vijf jaar geleden vond een nieuwe scheuring plaats toen de Heritage Reformed Congregation (de auteur spreekt ten onrechte van Church) gevormd werd. Elders in Noord-Amerika had die afsplitsing al eerder plaatsgevonden. Je zou kunnen zeggen dat de ene scheuring naar rechts was en de andere naar links. Daarnaast is ook de Free Reformed Church, een dochterkerk van de christelijk gereformeerden, in de regio vertegenwoordigd.
Gevoelig
De auteur richt zich met name op de twee eerstgenoemde gemeenten, die in Noord-Amerika de naam dragen van respectievelijk Netherlands Reformed Congregation (NRC) en Reformed Congregation of North America (RCNA). Het viel haar bij de interviews op dat de scheuring ook na veertig jaar nog een gevoelig onderwerp was om over te praten. De bezwaren richtten zich destijds tegen de prediking van ds. M. Romeyn. Het feit dat Romeyn, voor hij predikant werd, veel gedaan had voor de opvang van de immigranten, maakte het conflict extra pijnlijk.
Interessant is de constatering van Biemond dat de sociale contacten tussen de emigranten van bevindelijk gereformeerde signatuur en de Canadese bevolking in de beginperiode sterker waren dan later. Aanvankelijk werkten zij bij Canadese boeren die ook voor de (vaak primitieve) huisvesting zorgden. Hun kinderen bezochten de openbare school. Oudere meisjes werkten in veel gevallen als dienstbode in Canadese gezinnen, waar zij intensief kennismaakten met de levensgewoonten in het nieuwe vaderland. Na verloop van tijd wisten velen een eigen bedrijf te beginnen, hetzij in de landbouw of daarbuiten. De sociale integratie met de Canadezen werd daardoor minder. Bovendien nam men bij voorkeur ’eigen’ mensen in dienst. De contacten met andere Nederlandse emigranten bleven beperkt.
Uit Biemonds beschrijving blijkt dat het kerkelijk conflict uit de jaren zestig geleid heeft tot een breuk in de sociale betrekkingen. Mensen hebben hun vrienden en kennissen nagenoeg alleen binnen de eigen kerk. Die fungeert als een grote familie. Beide gemeenten hebben hun eigen school. Men heeft dan ook weinig contact met elkaar.
Zuil ontbreekt
Nu is ook aan deze kant van de oceaan de verhouding tussen de Gereformeerde Gemeenten en de Gereformeerde Gemeenten in Nederland vaak erg koel. Maar er zijn wel allerlei samenwerkingsverbanden in de vorm van scholen voor voortgezet onderwijs, de SGP, deze krant enzovoort. Een dergelijke reformatorische zuil bestaat in Canada niet. Ook is er geen sprake van volledige overheidsfinanciering van christelijke scholen. School en kerk zijn daardoor sterker aan elkaar verbonden. Bovendien gaat het in het geval van Chilliwack om vrij grote gemeenten die selfsupporting kunnen zijn. Dat heeft ook z’n schaduwzijden.
Veel binding met Nederland hebben de emigranten niet meer. De meesten zijn verschillende keren terug geweest. Het oude vaderland viel dan vaak tegen. Het is klein en vol en men is negatief over de hedendaagse Nederlandse mentaliteit. De binding die men nog met Nederland heeft, is vooral van kerkelijke aard. De RCNA is heel sterk op Nederland georiënteerd, maar ook bij de NRC zijn die banden nog duidelijk aanwezig. Beide gemeenten in Chilliwack worden gediend door een predikant die regelrecht uit Nederland komt.
Aanvankelijk dacht ik dat de titel van het boek, ”Die Hollanders zijn gek!”, sloeg op de verbazing van Canadezen over de opvattingen en gedragingen van bevindelijk gereformeerde emigranten uit Nederland. Maar die blijkt ontleend te zijn aan een uitspraak van een van de geïnterviewden over het oude vaderland.
Alles bij elkaar is het een interessante weergave van een onderzoek van een emigrantengemeenschap, geschreven door iemand die hun wereld goed kent. Hier en daar kom je wat slordigheden tegen. Je kunt niet zeggen dat Gelderland het centrum was van de Afscheiding. Ds. G. A. Zijderveld, een van de auteurs van het boek ”Ik ga emigreren”, behoorde destijds nog tot de Christelijke Gereformeerde Kerken. Het is niet juist om het feit dat deze kerken aanvankelijk hun emigranten adviseerden zich aan te sluiten bij de Christian Reformed Church, te verbinden met de naoorlogse doorbraakgedachte. Mensen zijn geen lid van De Saambinder, maar abonnee.
Burgemeester
Wat leert ons ten slotte deze studie over de verhouding van orthodoxie en integratie? Het gaat hier om een groep met een sterke religieuze identiteit. In economisch opzicht hebben ze het na een halve eeuw zeker gemaakt. Maar dat succes heeft niet geleid tot een aanzienlijke sociale en culturele integratie, ook al is een lid van de NRC-gemeente wel eens burgemeester van Chilliwack geweest. Men wil een eigen subcultuur in stand houden en men kan zich dat ook veroorloven. Andere Nederlandse emigranten (zeker onkerkelijke of rooms-katholieke emigranten) zijn veel meer opgegaan in de Canadese samenleving.
Turkse migranten in Nederland vormen niet alleen een religieuze groepering, maar bovendien ook een etnische minoriteit. De banden met Turkije zijn sterk gebleven. Het land van herkomst was voor hen minder ver weg dan voor de Nederlanders in Canada. Turkije is met de auto te bereiken en de moderne techniek (schotelantennes, internet) kwam hen te hulp in hun wens om de band met het geboorteland in stand te houden. Bovendien moet bij een vergelijking worden bedacht dat de migratie van Nederlanders naar Canada twintig jaar eerder op gang kwam dan die van Turken en andere gastarbeiders. Geen wonder dat de integratie van de Turken, zeker van de strenge moslims onder hen, in Nederland moeizamer verliep dan die van de bevindelijk gereformeerden in Canada. Dat land was ook meer op immigranten ingesteld dan Nederland, dat zich nooit als immigratieland zag.
Een vrouw die moet kalveren
In de 19e en de 20e eeuw voerden gereformeerde immigranten in de VS een felle strijd over het behoud van de Nederlandse taal. Althans, thuis en in de kerk wilde men die blijven gebruiken. Dat bleek echter een hopeloos gevecht te zijn. De ene na de andere kerk ging over op het Engels. De meer behoudende gemeenten later dan de kerken die ook in andere opzichten meer openstonden voor de Amerikaanse maatschappij.
Die ontwikkeling vormde een les voor de emigranten die na de Tweede Wereldoorlog naar Canada emigreerden. Voor hen was het onvermijdelijk dat ze op den duur zouden verengelsen. Zo begon men in de gereformeerde gemeente van Chilliwack in de jaren vijftig van de vorige eeuw met Engelse diensten. De Engelse taal domineert thans in beide door Betsy Biemond onderzochte gemeenten, zij het dat ze tevens (lees)diensten in het Nederlands houden. Een punt is ook dat bij mensen op leeftijd de later aangeleerde taal vaak meer en meer gaat wegzakken en zij weer op hun moedertaal terugvallen.
Overigens houden de ’uitgetredenen’ de Nederlandse taal nog wat meer in ere. Bij hen ligt de taalkwestie ook gevoeliger. Op hun school wordt Nederlands als tweede taal onderwezen. De Timothyschool van de gereformeerde gemeente doet dat niet. Kerkelijke bladen en tijdschriften (Terdege, GezinsGids) uit Nederland worden nog wel gelezen. Alle leden van de ’uitgetreden’ gemeente hebben automatisch een abonnement op De Wachter Sions, het Nederlandstalige blad van hun kerkverband. Sommigen zijn bevreesd dat met het verdwijnen van het Nederlands ook de kennis van de oude schrijvers en de oude leer verloren gaat. Een bevindelijke Engelse schrijver als Philpot vindt men maar moeilijk te verstaan.
Het Nederlands van de emigranten is vaak doorspekt met Engelse woorden. „Daar houd ik niet van”, wordt „dat lijk ik niet zo.” Hun woordenschat is vaak beperkt. Voor zaken uit het beroepsleven kent men alleen maar Engelse benamingen. Maar ook anderszins wordt het vaak krom Nederlands. Een vrouw die moet bevallen, wordt bijvoorbeeld aangeduid als een vrouw die moet kalveren.