Wormen en baarden
Als de commentator van NRC Handelsblad betoogt dat „nagenoeg iedereen” het „in theorie” wel eens is over „de normerende logica van de Tien Geboden”, en als een „yuppentype met een Bentley” als minister Heinsbroek van Economische Zaken een eigen kruistocht voor het herstel van waarden en normen begint, dan moet er iets interessants aan de hand zijn in de Lage Landen bij de zee. Welke verwachtingen mogen we koesteren van een commissie die die waarden en normen moet gaan vaststellen en uitdragen?
Premier Balkenende heeft aangekondigd dat hij naar Noors model een commissie wil instellen die de stoot moet gaan geven tot het herstel van waarden en normen. Hij deed dat nadat ChristenUnie-lijsttrekker Veling hem in het debat over de regeringsverklaring al had voorgehouden dat zo’n commissie „wellicht ook in Nederland een nuttig instrument kan zijn.” Balkenende kwam met zijn plan nadat ook minister Heinsbroek -die zich meer en meer ontpopt als de toekomstige leider van de LPF- een kruistocht tegen de ’alles-moet-kunnen-mentaliteit’ had aangekondigd.
Vrijwel iedereen blijkt ineens overtuigd van het belang van zo’n experiment. De voorstellen kregen van links en rechts vooral bijval. En dat terwijl het toch niet zo moeilijk is het Noorse experiment wat cynisch te bekijken. De breed samengestelde commissie, die in 1998 officieel door koning Harald werd ingesteld en bijna twee jaar later een rapport in drie dikke delen afscheidde, legde overal in het land haar oor te luisteren. Zij inventariseerde dus vooral de opvattingen die er leefden en slaagde er niet in iets van een consensus te formuleren. Maar ondanks dat afschrikwekkende voorbeeld vindt bijna driekwart van de Nederlandse bevolking dat er toch iets moet gebeuren. Aan de verloedering van de publieke ruimte -de „hufterigheid”, zoals oud-PvdA-leider Melkert dat op een onvoorzien moment van stoerheid per ongeluk noemde- moet volgens de bevolking blijkbaar een einde komen.
Veel zal dus afhangen van de opdracht die de Nederlandse commissie meekrijgt en de wijze waarop zij haar taak zal uitvoeren. Maar zelfs als dat allemaal goed geregeld wordt, is succes niet gegarandeerd.
Het belangrijkste probleem is misschien om te beginnen al de woordkeus. Bij progressieve critici -nog altijd gedomineerd door de generatie van de babyboomers, die er zo trots op zijn dat ze zich in de jaren zestig en zeventig aan het „verstikkende milieu” van hun ouders hebben ontworsteld- roepen die woorden slechts een houding van afwerende ironie op. En ook bij degenen die niet aan die Pavlov-reactie lijden, moeten de woorden waarden en normen zo langzamerhand een zekere meligheid oproepen. Zelfs zij gaan terugdenken aan de persiflage „wormen en baarden”, enkele jaren geleden bedacht door een duo cabaretiers. De belangrijkste reden is natuurlijk vooral dat er al zo lang over „het belang van normen en waarden” is gediscussieerd, dat er al zo veel ethische reveils zijn aangekondigd, maar dat al die debatten zo heel weinig concreets hebben opgeleverd en dat een Reveil is uitgebleven.
De keuze voor de woorden waarden en normen is Angelsaksisch geïnspireerd. Daar heeft men het over ”values” (waarden), en dan gaat het meestal over een descriptieve opsomming van wat voor waarden mensen er zoal op na houden en tot wat voor gedrag die waarden hen inspireren. In een relativistisch klimaat is het immers niet mogelijk iets te zeggen over de juistheid van die waarden. In de betere boeken over het onderwerp gaat het echter niet over ”values” maar over ”virtues”. Dat lost voor de Nederlandse situatie niet zo heel veel op, want je kunt dat woord alleen maar vertalen met ”deugden”, en de kans is klein dat dat woord veel enthousiasme oproept. Toch gaat het in dit verschil van woordkeus om een kardinaal punt. Bij ”waarden en normen” gaat het om opvattingen, om zaken die men -om wat voor redenen of gebrek aan redenen dan ook- belangrijk vindt en die men maatgevend acht voor gedrag. Bij ”deugden” gaat het om goede eigenschappen of kwaliteiten die voortvloeien uit geloof. In de christelijke theologie gaat het om een heel rijtje kardinale deugden, die het contrast vormen met de zeven doodzonden. Bij deugden gaat het dus om een geïnternaliseerde overtuiging, om karakter zeg maar, en om het fatsoenlijke gedrag dat daarvan het gevolg is.
Wie het over waarden en normen heeft, hanteert een concept dat per definitie niet meer kan opleveren dan een uitvoerige inventarisatie van opvattingen. Vervolgens kan hij een poging doen iets van een grootste gemene deler vast te stellen. En daarna kan hij pogingen doen alle burgers van het belang van die grootste gemene deler te overtuigen, in de hoop dat dat setje van regels het „bezielde verband” gaat opleveren dat de samenleving bij elkaar houdt.
Dat juist premier Balkenende het idee van zo’n commissie publiekelijk heeft gelanceerd, is ondertussen geen toeval. Hoe veel goeds er ook van hem te zeggen valt, en hoe weldadig het aantreden van zijn kabinet ook afsteekt tegen het voorgaande kabinet, dat het principe van de ’amorele staat’ huldigde, zijn levensbeschouwing heeft haar grenzen, en die openbaren zich juist hier. Balkenende is een communitarist. Dat betekent onder andere dat hij oog heeft voor het belang van een gemeenschap (”communitas”) die niet door individualisme uiteenvalt. Maar om die gemeenschap bijeen te houden door waarden en normen, kiest hij tegelijk voor de gemeenschap als bron van die waarden en normen. Dan kan natuurlijk alleen wanneer men nog enig optimisme koestert over het culturele kapitaal dat in die gemeenschap aanwezig is. En dat doet Balkenende, naar hij in een interview met deze krant ooit heeft gezegd.
Wie het andere concept hanteert -dat van de deugden- hoeft helemaal niet op zoek naar waarden en normen. Hij gelooft dat ze zijn voorgegeven in een natuurwet. Dat blijkt alleen al hieruit, dat die natuurwet is neergeslagen in tal van wetten en voorschriften uit vrijwel alle culturen. C. S. Lewis heeft ze eens in een pagina of vijftien opgesomd, in een appendix bij zijn boek ”De afschaffing van de mens”. Het zijn waarden en normen (om die woorden toch maar eens te gebruiken) die altijd en overal bekend zijn geweest, omdat God ze in het hart van de mens heeft ingegrift. Ze vinden een samenvatting in de gulden regel dat wij anderen zo moeten behandelen zoals we zelf behandeld zouden willen worden. En wie woont er nu niet liever in een straat waarin iedereen eropuit is niemand tot last te zijn dan in een straat waarin iedereen op zijn recht staat om te doen wat hij zelf wil.
In de meest ideale situatie krijgen we dus een commissie die dat boekje van Lewis onder de bevolking gaat uitdelen. Maar zelfs dan is het lek nog niet boven water. Want het is wat anders of iedereen de normen van de natuurwet kent, of dat het besef van die onveranderlijke wet bij allen zo levendig is dat dat bewustzijn hem opvoedt tot de deugden die die wet voorschrijft. Er zijn voorbeelden te noemen van mensen die denkend en beschouwend tot een levende erkenning van de voorgegeven morele orde van die natuurwet zijn gekomen. Maar de praktijk leert ook dat die erkenning vooral gepaard gaat met (of misschien beter: gevoed wordt door) een besef van het heilige.
En daarmee dient zich een groot dilemma aan, want dat is een besef dat de overheid haar onderdanen niet kan bijbrengen. De eerst aangewezen instantie die hierin een rol kan spelen, is de kerk. Maar wij hebben in Nederland geen kerk. We hebben slechts een grote hoeveelheid kerken, die of het grootste deel van hun energie in samensprekingen over eenwording steken, of in de marge van de samenleving in zichzelf opgesloten zijn geraakt. Orthodoxe christenen plegen te klagen over het ethisch verval van de samenleving. Maar dat verval heeft natuurlijk ook iets te maken met de absentie van de kerken in het publieke domein.
Zolang dat niet verandert, rest er slechts één strategie, en dat is het betrekken van de wacht bij de constitutioneel vastgelegde rechten en vrijheden, die immers gezien moeten worden als de juridische belichaming van de natuurwet. En als onze constitutionele erfenis niet in de handen van epigonen terechtgekomen zou zijn, zou de conclusie allang hebben geluid dat veel problemen in feite geen problemen zijn.
De commissie van premier Balkenende kan opgezadeld worden met een taak die gedoemd is te mislukken wanneer zij het ”waarden en normen”-concept hanteert. En zelfs als zij het ”deugden”-concept zou aanvaarden, krijgt zij een opdracht mee die verwachtingen wekt die buiten de competentie van de overheid liggen. Juist daarom is het zo mooi dat Balkenende die commissie instelt. Dit moment biedt immers de kans om ook deze noties ter sprake te brengen.