DEN HAAG - Als iets een breekpunt is tussen islam en christendom, is het de positie van de Heere Jezus Christus. Wie is Hij in de islam? Soefistische, mystieke moslims zoeken naar het heilige, maar vinden het niet in Gods Zoon. Klaaglijk klinkt hun lied van het riet.
„Ik ga u niets vertellen”, zegt Mustafa Deniz, met gekruiste benen op de grond gezeten en een lage lessenaar voor zich met daarop een kleurrijke uitvoering van de koran. Na een korte stilte herneemt de man toch het woord. Alhoewel: „Ik zal de koran laten spreken.”
Een trage voordracht van soera Maryam volgt. Het hoofdstuk uit de koran handelt over het bezoek dat de maagd Maria krijgt van de engel Gabriël, en over de maagdelijke geboorte van haar Zoon, de Heere Jezus.
De soera is een van de belangrijkste gedeelten die de positie van Jezus -of Isa- in de islam schetsen. De radicaal tegenovergestelde werelden van christendom en islam -zalig worden uit genade of uit verdienste- lijken opeens dichtbij te komen: Jezus is óók in de islam zoon van Maria, zonder aardse vader, geboren uit een maagd, gezonden door God.
Maar de koran verhaalt daarnaast ook van andere dingen: Jezus is slechts profeet, een geheiligd man die al sprak als baby in de wieg, een wegbereider van Mohammed. En het grootste onderscheid: er is geen Jezus die de kruisdood stierf, volgens de koran. De kruisdood is een smadelijke dood, die in de theologie van de islam nooit een plek zou kunnen krijgen. Immers: Jezus was een van God gezondene. Zou God Zijn Heilige de verderving doen zien?
Volgens de koran werd Jezus, toen Hij opgepakt dreigde te worden, door Allah zelf opgetrokken in de hemel. Allah stuurde een andere man, die op Jezus leek. Die man stierf in Jezus’ plaats de vervloekte dood aan het hout.
Het verhaal tekent de kloof die de afstand tussen christenen en moslims zo groot maakt. Een weinig glorieus leven en zelfs een vervloekt en plaatsvervangend sterven - het zijn noties die ten enenmale vreemd zijn aan de islam.
Matigheid
Toch is het te gemakkelijk daarmee het hoofdstuk over Isa en de islamitische zoektocht naar God te sluiten. Daarvoor zijn de verschillen binnen de islam te groot. Zo zijn er de alevieten, die een mystieke stroming vormen binnen de islam, met een niet-aflatende zoektocht naar het goddelijke. Er zijn zelfs alevieten die een drie-eenheid belijden. Zij kennen Jezus een grote plaats toe in hun theologie. Datzelfde doen de soefisten of soefi’s, die evenals de alevieten streven naar het kennen van het goddelijke.
Het mag geen verbazing wekken dat veel alevieten en soefisten uit gebieden komen waar de invloed van het christendom zich in voorbije eeuwen heeft doen gelden.
Mustafa Deniz, een Turkse Nederlander, is zo’n soefi. Rustig en weloverwogen maakt hij zijn zinnen, in een kleine gebedsruimte in Den Haag. Zo langzaam als hij uit de koran voorleest, zo langzaam en afgepast spreekt hij. „Dat is een kenmerk van soefi’s”, zegt Deniz. „We spreken niet veel en eten niet veel. Matigheid siert de mens.”
Deniz is zakir van de Haagse soefisten: een voorganger, enigszins vergelijkbaar met een imam. Hij wil z’n ’gewone’ moslimbroeders niet afvallen, maar de verschillen zijn duidelijk. „Het soefisme betekent een nóg dieper leven. Het gaat om de liefde tot God. Dat is eigenlijk het enige.”
Rillingen
De liefde tot God - zegt een móslim dat? Deniz knikt. „Wij proberen in contact te komen met God. Je kunt God nooit zien, zoals Mozes God wilde zien en dagen van slag was toen hij iets van God mocht aanschouwen. Maar we mogen wel naar de hemel kijken, zonder bedekking. Ik voel het, als ik contact heb met God. Hij stuurt ons leven, bijvoorbeeld door dromen.”
De ney komt tevoorschijn - een groots ogenblik. Het is een stuk bamboe, kunstig bewerkt tot een soort blokfluit. Dit is het instrument waarmee de soefi’s zich uiten, het is een manifestering van het goddelijke zelfs. Het riet groeit langs het water, en laat als erop geblazen wordt een klaaglijk, droevig geluid horen dat de rillingen over je lijf doet lopen. „In het Ottomaanse rijk werd de ney gebruikt als muziektherapie”, verklaart Deniz.
Voorzichtig haalt hij de ney uit zijn doos. Een soefi die de kunst machtig is, laat het instrument spreken. De kleine ruimte wordt vervuld van het droevige verlangen dat uit het riet spreekt. „Sinds ik uit mijn bed van riet werd losgesneden, kwam een klaag’lijke klank in me. Iedereen die gescheiden is van zijn geliefde, weet wat ik bedoel.”
Deniz huivert, als hij de tekst overhandigt die erbij gezongen kan worden. De ney treurt verder, met zijn onnavolgbare melodie en subtiele vibraties. „Een vriend ben ik voor allen, al hoort slechts de enkeling achter de noten die ik zing het geheim dat ik met me draag. Lichaam en ziel zijn niet van elkaar gescheiden, maar wie heeft de ogen om dit te zien?”
Het riet treurt voort, met zijn eigen droeve toon. Het spreekt van verlangen naar meer en beter, naar dieper en hoger. Het breekt harten en doet tranen over de wangen lopen. Het treurt intens. Want het zal zonder kruishout niet vinden.