Wolf afschieten kan, vindt coalitie, de vraag is in welke gevallen
De coalitie is het erover eens dat het afschieten van wolven tot de mogelijkheden behoort. De vraag die dinsdagavond in het Tweede Kamerdebat over de wolf vaak voorbijkomt, is in welke gevallen dat moet kunnen. Het debat speelt zich grotendeels af langs de lijnen van bekende partijstandpunten.
„Het is soms gewoon een oorlogsgebied op het platteland”, zei BBB-leider Caroline van der Plas, de aanvrager van het debat. „We zeggen niet: alle wolven moeten afgeknald worden. Maar waar een wolf probleemgedrag vertoont, daar moet wel de mogelijkheid zijn om te kiezen voor actieve verjaging en afschot als dat nodig is.”
In het uiterste geval moet afschieten kunnen, vinden ook NSC en VVD. Beide partijen willen wolven liever schuw maken om te voorkomen dat het zover komt. Dion Graus (PVV) vindt dat afschieten alleen geoorloofd is bij „direct gevaar”.
Wat Graus betreft moeten wolven worden gesteriliseerd of gecastreerd om te voorkomen dat ze nageslacht krijgen. „Iedereen die de wolf najaagt, moet gewoon de bak in gaan. En wat mij betreft op water en brood worden gezet.” Hij verweet andere partijen onbegrip over het dier.
Tegen André Flach van de SGP zei Graus: „U bent totaal geen deskundige. En ik vind u ook slecht uw geloof uitoefenen als het om levende wezens gaat.” Dat vond Flach ongepast.
Partijen op de linkerflank leggen de nadruk meer op manieren om met de wolf samen te leven, bijvoorbeeld door vee beter te beschermen en mensen voor te lichten. Laura Bromet (GroenLinks-PvdA): „De wolf is een prachtig dier en we moeten blij zijn dat hij weer terug is.”
Hoewel de standpunten van Van der Plas en Graus ver uit elkaar liggen, dienden de twee aan het eind van het debat samen een motie in. Ze willen dat het kabinet onderzoekt of wolven minder schuw worden als ze kadavers eten die door natuurbeheerders zijn achtergelaten „en daardoor naar menselijke geur ruiken”. De achterliggende gedachte is dat wolven schuw moeten blijven zodat ze afstand houden tot mensen. Voorzitter Martin Bosma vond de motie „hartverwarmend”.