„Overheid investeert te weinig in maatschappelijke rol van stadskerken”
Gemeenten en provincies nemen de maatschappelijke betekenis van grote stadskerken volgens onderzoekers meestal niet of onvoldoende mee in hun beleid. Kerkbeheerders wensen voor hun activiteiten wel financiële ondersteuning.

De ”langste tafel” in Zwolle, waaraan Zwollenaren samen eten met statushouders en vluchtelingen. Een Oekraïnefestival in Nijmegen. Een jaarlijkse publiek toegankelijke ceremonie in Rotterdam die eenzaam overleden mensen een gezicht geeft en bewustwording rond eenzaamheid creëert. Een herdenking in Arnhem van de aardbevingsramp in Turkije en Syrië. „De verscheidenheid aan activiteiten van grote stadskerken heeft ons verrast”, zegt onderzoeker Bastiaan Vinkenburg van adviesbureau Berenschot. Met collega Jikke Overdiep schreef hij het rapport ”Midden in de samenleving”.
Vier categorieën definieerden Vinkenburg en Overdiep. „Samen leven en samen delen, cultuur en erfgoed, economie en innovatie en ten slotte democratie en burgerschap. Van de meeste onderzochte kerken konden we van elke categorie wel een voorbeeld noemen. Grote stadskerken spelen vaak al goed in op maatschappelijke opgaven en vraagstukken als sociale cohesie, leefbaarheid en duurzaamheid. Daarmee haken ze aan bij de beleidsagenda van gemeenten en provincies, maar die hebben daar doorgaans nog onvoldoende oog voor.”
Aan Berenschot ligt het niet. In opdracht van het Grote Kerken Overleg (GKO), een samenwerkingsverband van twaalf grote stadskerken in Nederland, schreef Vinkenburg in 2021 al een rapport om gemeenten en provincies te attenderen op de maatschappelijke betekenis van deze kerken. De afgelopen jaren hebben de rijksoverheid, provincies en gemeenten veel geld gestoken in restauratie. Voor de lange termijn is echter meer nodig dan alleen onderhoud, was de strekking vier jaar geleden.
Ravijnjaar
Grote stadskerken moeten niet alleen overeind worden gehouden, maar ook worden gebruikt, concludeerde Berenschot. Vaak zijn ze niet langer in kerkelijke handen en fungeren ze door de ontkerkelijking meestal ook allang niet meer in de eerste plaats als bedehuis. Ze worden geleid door onafhankelijke besturen met een kleine professionele organisatie. Maatschappelijke functies zijn steeds belangrijker geworden, maar dat vraagt om geldelijke steun. De beheerders hebben veel plannen, maar zij voelen zich „in hun missie beperkt door de wankele financiële posities en hun kleine organisaties”.

In vier jaar is er niet veel veranderd. Over het algemeen hebben grote historische kerken nog geen plaats veroverd in gemeentelijk beleid. Vinkenburg: „Dat heeft alles te maken met het simpele feit dat overheidsbeleid vooral gaat over verdeling van geld. Zodra kerken een bredere positie proberen te krijgen binnen het beleid van een gemeente dan alleen het erfgoedbeleid, waarbinnen ze vaak wel een plek hebben, is de consequentie daarvan dat er ook geld naar hen toe moet. En dat is net waarmee gemeenten op dit moment niet echt scheutig zijn, omdat ze er niet over beschikken. Althans niet over vrije ruimte. Het geld voor bijvoorbeeld cultuur gaat al naar musea en theaters, en het geld voor maatschappelijke opgaven naar welzijnsorganisaties. Met het ravijnjaar in het vooruitzicht –met minder inkomsten uit het gemeentefonds– houden gemeenten de hand op de knip.”
Leiden is volgens Vinkenburg een positieve uitzondering. „Daar maakt de Pieterskerk inmiddels deel uit van de lokale culturele basisinfrastructuur. De gemeente Leiden houdt zich niet alleen bezig met de vraag hoe de kerk behouden kan blijven, ze kijkt ook naar activiteiten en programmering binnen het cultuurbeleid. Met een goede lobby heeft de Pieterskerk zelf die positie verworven. Daardoor is er structureel meer geld van de gemeente beschikbaar.”

„Het is essentieel dat beleidsmakers en financiers stadskerken in staat stellen om duurzaam hun toegevoegde waarde voor de maatschappij te realiseren”, bepleiten Vinkenburg en het GKO. „Kerken blijven centrale plekken waar het publiek graag binnenkomt. Het is in Nederland niet gebruikelijk om entreegeld te heffen voor openstelling zonder bijzondere activiteiten. Grote kerken voelen zich verplicht brede openstelling te garanderen, maar daar staat weinig tegenover. Ondertussen blijft de structurele exploitatie een grote opgave.”
Voor commerciële evenementen voelen de meeste kerken niet, ook omdat die „gebouwtechnisch risico op schade kunnen meebrengen”. Vinkenburg: „Ze zijn wel graag beschikbaar voor het faciliteren en zelfs organiseren van culturele en maatschappelijke activiteiten, maar die hebben niet het hoogste verdienpotentieel. Ook omdat de kerken streven naar een lage drempel, zowel fysiek –dat iedereen naar binnen kan en durft en wil– als financieel. Om dat mogelijk te maken, net als bij musea, zou er geld van gemeente of provincie bij moeten. Als het om overheidsfinanciering gaat, zitten kerken nog erg in de hoek van instandhouding en behoud van het kerkgebouw als monument. Er is weinig aandacht geweest voor programmering.”
Bierfeesten
Ook de kerken zelf hebben die omslag moeten maken, tekent Vinkenburg aan. „Vijftien jaar geleden was ik voor een onderzoek in de Stevenskerk in Nijmegen. Die werd met veel liefde en zorgvuldigheid beheerd, met alle goede bedoelingen, maar er kon bijna niets. Er mocht nog geen spijker in de muur geslagen worden, dat zou al het monumentale karakter van de kerk aantasten. Als je ziet wat er nu allemaal mogelijk is, is dat wel een ontwikkeling, mede doordat een nieuwe bestuursgeneratie is aangetreden.”

De Stevenskerk organiseerde in het recente verleden zelfs bierfeesten. „Maar daar is ze mee gestopt. Niet alles kan. De maatschappelijke waarde van het kerkgebouw wordt hoger geacht dan de verdiensten. Berenschot verkent allerlei soorten culturele instellingen. Bibliotheken krijgen 80 tot 90 procent subsidie, poppodia maar 20 tot 30 procent. Het verschil komt door het bier. Als bibliotheken veel bier gaan verkopen, hoeven ze ook minder subsidie. Maar bier draagt niet bij aan het gewenste profiel van een bibliotheek. En evenmin aan het gewenste profiel van een kerk.”
Innovatie

De grote stadskerken nemen hun maatschappelijke functie serieus, bleek bij de inventarisatie voor het nieuwe Berenschotrapport, dat een verdieping van het eerdere onderzoek wil zijn. „Het wisselt wel per kerk, afhankelijk van de organisatiegraad en de middelen en faciliteiten er zijn”, aldus Vinkenburg. Ook zijn er verschillen in activiteiten. „Aan daklozenopvang zoals in de Laurenskerk in Rotterdam doet de Grote Kerk in Naarden niet. Dat ligt meer aan de lokale samenleving dan aan de kerk. De kerken passen zich aan bij de vragen en behoeften die leven in de nabije omgeving. In Naarden zijn die anders dan in Rotterdam. Zo is in Leiden de kruisbestuiving tussen de Pieterskerk en de universiteit ook logisch, ze zitten vlak naast elkaar.”
Sommige activiteiten zijn zelfs gedurfd. „Neem de transhistorische parodie van cabaretier en acteur Thomas van Luyn in Nijmegen. Hij maakte in retrospectief excuses voor de beeldenstorm in 1566. Dat is lef. Van Van Luyn, maar ook van de organisatie die hem uitnodigde. Ruimte geven aan andere perspectieven en inzichten, daar zijn kunst en cultuur erg geschikt voor.”

Ook op het vlak van innovatie zag Vinkenburg inspirerende voorbeelden. „In de Grote Kerk in Naarden worden schilderingen op het tongewelf gerestaureerd. Met digitale techniek worden ze permanent dichter bij het publiek gebracht. De Eusebiuskerk in Arnhem wil een proeftuin worden voor de modernste warmtestralers op waterstof. Goed dat ze daar bezoekers ook over informeert.”

”Midden in de samenleving” heet het nieuwe rapport van Berenschot. Vinkenburg: „Voor de onderzochte grote stadskerken gaat dat letterlijk op. Ze staan in het centrum van de stad. De voorbeelden van de maatschappelijke activiteiten die we hebben verzameld laten zien dat ze ook daadwerkelijk een belangrijke rol vervullen in de stedelijke samenleving waar zij middenin staan.”