Diversiteit ambten en genadegaven bedoeld om ander te dienen
In de gemeente van Christus zien we dat er vanaf het begin een grote verscheidenheid is aan ambten en genadegaven. Alles ten dienste van de opbouw van de gemeente.

In 1 Korinthe 7:7 geeft Paulus aan dat ieder mens een genadegave ontvangt, maar dat die genadegaven verschillend zijn. In hoofdstuk 12 gaat hij hier uitgebreider op in. In de verzen 27-31 gebruikt Paulus een treffend beeld en zegt hij dat de gelovigen allen tot het lichaam van Christus behoren.
God geeft deze gelovigen evenwel een verschillende positie in de gemeente van Christus. Paulus noemt hier de apostelen, profeten en leraars. Vervolgens spreekt hij over bijzondere krachten, over genadegaven om anderen gezond te maken, anderen **** bij te staan of leiding te geven en over het gebruik van verschillende talen. Binnen het grotere geheel van het lichaam dienen al deze posities en genadegaven tot opbouw van de gemeente. Dit wordt heel kernachtig samengevat in het voorafgaande vers 25, waarin Paulus verwoordt dat het niet de bedoeling is dat er tweedracht in het lichaam ontstaat, maar dat de leden voor elkaar gelijke zorg zullen dragen.
Contouren
De leerlingen van Jezus kregen de opdracht om het Evangelie te verkondigen en degenen die in Hem geloofden te dopen. Als ”apostoloi” (afgezondenen) gehoorzaamden zij Jezus. De Griekse woorden voor de latere ambten worden oorspronkelijk niet alleen voor deze ambten of voor de eerste fase van deze ambten gebruikt. Ze worden ook buiten het Nieuwe Testament (NT) gebruikt om de positie of functie van iemand aan te duiden. Dit maakt het moeilijk om heel definitieve uitspraken te doen over de ambten in de Vroege Kerk.
De term ”presbyteros” __ betekent ”oudere persoon”; de term ”episkopos” betekent ”iemand die toezicht houdt”; de bekende term ”diakonos” betekent ”dienaar”. In Romeinen 16:1 wordt gesproken over Phebe. Zij was ook een diakonos, wat hier een dienares betekent. In de gemeente vervult zij echter nog een belangrijke rol, ook al kennen we dit niet als ambt. Zij is namelijk een ”beschermster”, een ”prostatis”, geweest van velen, ook van Paulus zelf. Hij zegt dit heel duidelijk. In de brief aan Timotheüs schrijft Paulus over het toezicht houden (1 Timotheüs 3:1). Hij gebruikt hier het Griekse woord ”episkope”, ”toezicht”, dat ook in Handelingen 1:19 gebruikt wordt voor de taak die Judas vervulde. Met andere woorden, de context in het NT is bij een en hetzelfde woord niet altijd gelijk. Dit zorgt er ook voor dat we zo’n woord niet altijd op dezelfde manier kunnen uitleggen.
Het belang van de taak van de episkopos neemt in de tweede eeuw aanzienlijk toe
Uiteindelijk worden in de tweede eeuw de contouren van wat we later de ambten zijn gaan noemen steeds duidelijker. De leider van een kerkelijke gemeenschap is een episkopos, een bisschop, die wordt geassisteerd door diakonoi, dienaren. Dat zijn mensen die hem in zijn ambtelijke taak bijstaan. Daarnaast zijn er ook de presbyteroi, de ouderen, die eveneens in de gemeente hun bijdrage leveren. In Handelingen 20:28 schrijft Lukas dat de Heilige Geest de ouderlingen van Efeze, de presbyteroi, aangesteld heeft als episkopoi, als personen die toezicht houden, om de gemeente van God als een kudde te weiden. Het gaat hier om meerdere personen die zowel presbyteros als episkopos zijn. In de tweede eeuw zien we echter een ontwikkeling waardoor later relatief grote gemeenten aan slechts één persoon worden toevertrouwd. Daardoor neemt het belang van de taak van een episkopos aanzienlijk toe. Zo was Polycarpus (69-155) episkopos, bisschop, van Smyrna en was Ignatius (overleden in de periode 110-117) episkopos, bisschop, van Antiochië. Ook Ambrosius (overleden in 397) in de vierde eeuw was als enige bisschop verantwoordelijk voor de zeer grote gemeente van Milaan.
Roeping
In 1 Korinthe 7 spoort Paulus de gelovigen aan om in de roeping te blijven waarin men geroepen is. Daar gaat het allereerst over de positie die men maatschappelijk heeft (1 Korinthe 7:21). Op andere plaatsen in het NT wordt wel degelijk over de roeping tot een ambt gesproken. De bekering van Paulus, die krachtdadig geroepen wordt om als apostel het Evangelie te verkondigen, is niet het enige voorbeeld van een roeping tot het ambt. In Handelingen 13 wordt zowel Saulus als Barnabas door de Heilige Geest afgezonderd voor het werk waartoe de Geest hen geroepen heeft. In 2 Timotheüs 1:9 kijkt Paulus terug op zijn roeping en belijdt hij dat Christus hem zalig heeft gemaakt en geroepen heeft met een heilige roeping.
In de Vroege Kerk zien we deze roepingsgedachte terug. Polycarpus denkt er niet aan zijn geloof te verloochenen, maar hij weet zich als bisschop geroepen om te getuigen van Christus. Dit gold ook voor Gregorius van Nazianze (329-390). Op zijn reis van Alexandrië naar Athene wist hij zich geroepen om Christus te dienen, een roeping waaraan hij later ook als bisschop gehoor heeft geven. De Bijbelvertaler Hiëronymus (overleden in 420) zag zich in een visioen door God geroepen om de Bijbel te vertalen. Hij gehoorzaamde zijn hele verdere leven aan deze roeping, hoewel hij daarmee niet direct een kerkelijk ambt bekleedde.
Gehele Christus
Uit de geschiedenis van de gemeente van Christus blijkt dat de roeping waarmee God de gelovigen roept niet altijd betrekking heeft op een geestelijk ambt. In het NT blijkt evenwel dat de eenheid van de gemeente van Christus van het grootste belang is. Christus roept hiertoe heel duidelijk op in het Johannesevangelie, waar Hij bidt voor die eenheid (Johannes 17:21). Maar ook Paulus benadrukt dit in alle toonaarden. Het liefhebben van elkaar als broeders en zusters is ook het onderliggende thema in de brieven van Johannes.
De leden van het lichaam van Christus zijn aan elkaar gegeven
De overtuiging dat eenheid de gemeente van Christus kenmerkt, vinden we ten slotte heel duidelijk terug bij Augustinus (354-430). In zijn theologische uitwerking hiervan spreekt hij over de eenheid tussen het Hoofd (Christus) en het lichaam (de kerk). Samen vormen zij –onlosmakelijk verbonden– de ”totus Christus”, de ”gehele Christus”. Augustinus liet het niet alleen bij woorden. In zijn leven heeft hij er ook alles aan gedaan om te voorkomen dat de kerk door tweedracht zou worden geschaad. Dat deed hij al biddend.
Deze gebedsgestalte en het streven naar eenheid passen ons ook in deze tijd. In de gemeente van Christus zijn de verschillende ledematen aan elkaar gegeven om elkaar te helpen en bij te staan. Op deze manier zijn ze niet alleen voor elkaar tot hulp en steun, maar zijn ze ook voor anderen tot een rijke zegen. Dit is mijns inziens dan ook de kern van iedere roeping: dat we Christus dienen door onze naaste te dienen en hartelijk lief te hebben als ledematen van het lichaam van Christus.
De auteur is bijzonder hoogleraar Bijbeluitleg Vroege Kerk aan de TUA.