BuitenlandSlaveneiland

Op dit eiland in Gambia werden tienduizenden tot slaaf gemaakt. „Er is maar één medicijn, en dat is sorry zeggen”

Een bezoek aan het eiland Kunta Kinteh, gelegen in de rivier de Gambia, maakt indruk. De grond is er doorweekt van tranen en bloed. Vanaf deze plek werden in een paar eeuwen tijd tienduizenden West-Afrikanen als slaaf weggevoerd.

12 February 2025 07:57Gewijzigd op 12 February 2025 09:58
Gids Doudou Mendy bij een vuurplaats op het eiland. beeld RD
Gids Doudou Mendy bij een vuurplaats op het eiland. beeld RD

„Vandaag gaat het niet over huidskleur”, begint Dodou Mendy zijn verhaal. De Gambiaanse gids heeft een groep van dertien toeristen verwelkomd bij het nationale slavernijmuseum van Gambia, in de buurt van de stad Albreda. „Al voordat de Europeanen hierheen kwamen, handelden de Arabieren in slaven. West-Afrikaanse koningen deden dit zelf ook; ze verkochten krijgsgevangenen van omliggende stammen, en soms zelfs hun eigen mensen.”

Toch blijkt het aandeel van westerlingen in de slavenhandel enorm, waarbij ook de Nederlanders een grote rol speelden. Al snel komen de plaatsnamen Amsterdam en Middelburg voorbij.

Het slavernijmuseum is gevestigd in een voormalig pakhuis, gebouwd door de Engelsen in 1840. Informatiepanelen vertellen hoe de Portugezen in 1456 in Gambia arriveerden. Zij introduceerden het christendom –tot dan toe was de bevolking animistisch– en bouwden de eerste kerk van West-Afrika: de San Domingokapel.

Echter, zij waren het ook die met de slavenhandel begonnen. „Het waren geen oprechte christenen”, stelt Mendy. „Ze gebruikten het christendom als een hulpmiddel, om vertrouwen te winnen. Toen de bevolking hun echte bedoelingen doorkreeg, was het te laat.”

Het slavernijmuseum bij de stad Albreda, in een voormalig pakhuis, gebouwd door de Engelsen in 1840. beeld RD

Plantages

Dat Europeanen in de vijftiende eeuw slaven gingen verhandelen, hing samen met twee factoren. Er waren grotere schepen ontwikkeld, die de oceaan konden bevaren. En in Amerika en West-Indië ontstonden Europese kolonies, waar suiker-, katoen- en tabaksplantages werden gestart – ondernemingen waarvoor veel werkkracht nodig was.

„In eerste instantie kwamen de Europeanen naar West-Afrika voor ivoor en bijenwas, maar met slaven viel veel meer te verdienen”Doudou Mendy, gids

In de loop van een paar eeuwen groeide het aantal plantages sterk, en daarmee ook de vraag naar slaven. Daarbij was het goedkoper om steeds weer nieuwe mensen vanuit West-Afrika te importeren dan om de slavenpopulatie te laten groeien via natuurlijke aanwas. Kinderen moesten immers eerst een aantal jaren worden gevoed voordat ze zich nuttig konden maken voor de slavendrijvers.

„Slavenhandel was heel winstgevend”, vertelt Mendy. „In eerste instantie kwamen de Europeanen naar West-Afrika voor ivoor en bijenwas, maar met slaven viel veel meer te verdienen. Uiteindelijk stapten alle handelsnaties daarop over.”

Interieur van het slavernijmuseum. beeld RD

Overboord

Een bord in het museum citeert een verslag van een kapitein die 700 slaven had ingescheept (480 mannen en 220 vrouwen). Aan de overzijde van de oceaan leverde hij er een week of zes later 372 af, die voor 19 pond per persoon werden verkocht.

Waar waren dan die andere 328 personen gebleven? De kapitein wijdt er geen woorden aan. Het museum laat er geen onduidelijkheid over bestaan dat zij in die paar weken tijd zijn overleden vanwege de onmenselijke omstandigheden aan boord.

Slaven werden bij elkaar gestopt in een ruimte waarin ze niet eens rechtop konden zitten. Ze lagen in hun eigen uitwerpselen en urine. Ze kregen weinig te eten en te drinken. Dreigde er een tekort aan voedsel en water –bijvoorbeeld door onvoorziene vertraging onderweg– dan werden de zwakste ‘exemplaren’ overboord gegooid.

In de loop der jaren propten kapiteins hun schepen alleen maar voller, om te compenseren voor sterfte onderweg.

Gids Doudou Mendy. beeld RD

Familiebanden

Van de zestiende tot de negentiende eeuw zijn er naar schatting 10 tot 15 miljoen mensen vanuit West-Afrika weggevoerd. En dan was er nog de impact op miljoenen achterblijvers. Families werden uiteengerukt en mensen leefden in verlammende angst: wanneer waren zij aan de beurt?

Vanuit Senegambia (het huidige Senegal en Gambia) zijn tussen 1500 en 1867 naar schatting 755.000 mensen verscheept. Waarschijnlijk werden zes van de tien slaven geëxporteerd via de rivier de Gambia.

„Met familiebanden hielden de handelaren geen rekening”, vertelt de gids. „Het kon zijn dat een man naar Noord-Amerika werd verscheept, zijn echtgenote naar Zuid-Amerika, terwijl hun kind in Europa terechtkwam.”

Soms gingen de Europeanen zelf op rooftocht, maar vaak waren het Afrikanen die slaven aanleverden, meestal leden van rivaliserende stammen. Zo werden de onderlinge verhoudingen in het gebied steeds grimmiger.

Vitrines in het museum tonen authentieke voorwerpen, zoals hand- en nekboeien en brandijzers. Ook liggen er antieke vuurwapens, samen met een soort speer die de Gambianen destijds gebruikten. Het is duidelijk: ze waren geen partij voor de gewapende westerlingen.

Vitrine met boeien en een brandijzer. beeld RD

Motorbootje

Als ze het museum hebben bekeken, stappen de toeristen in een motorbootje met bestemming Kunta Kinteh. Zwemvesten zijn verplicht. Er is een stevige golfslag. Behalve de gids en de bestuurder varen een EHBO-medewerker en een veiligheidsbeambte mee om het welzijn van de bezoekers te garanderen.

De tocht duurt zo’n 25 minuten. Op deze plek is de Gambia een kilometer of zes breed en het eiland ligt halverwege. Van een afstandje zijn als eerste de baobabbomen zichtbaar. Die groeien van oorsprong op Madagaskar en zijn hier terechtgekomen via de Engelsen. „Konden deze bomen spreken, dan zouden ze verschrikkelijke verhalen vertellen”, aldus de gids wanneer het eiland is bereikt.

Bij de aanlegsteiger staan verroeste kanonnen. Wie deze kanonnen kon bedienen, controleerde de rivier de Gambia en daarmee de handel in de regio: stroomopwaarts lagen 26 internationale handelsposten. Verder zijn er op het eiland, behalve de baobabs, alleen ruïnes te vinden.

Ruïnes op het eiland Kunta Kinteh in de rivier de Gambia. Vanaf dit eiland werden in de loop van een paar eeuwen honderdduizenden als slaaf weggevoerd. beeld RD

Het eiland Kunta Kinteh is vernoemd naar een Gambiaanse jongeman die de hoofdrol speelt in de roman ”Roots” (Wortels) van Alex Haley. Tot 2011 heette het Jameseiland, een naam gegeven door de Engelsen.

Twee eeuwen nadat de Portugezen het eiland hadden ontdekt, kreeg in  1651 de graaf van Koerland (een regio in het huidige Letland) het in handen. Hij bouwde er een fort.

Tien jaar later wisten de Engelsen het te veroveren. Zij waren er een paar eeuwen de baas. In die tijd is het eiland maar liefst acht keer veroverd en verwoest, bijvoorbeeld door de Fransen en door piraten. Steeds weer slaagden de Engelsen erin het terug te winnen en het fort te herbouwen.

Alleen na de laatste verwoesting door de Fransen, in 1779, werden de zware beschadigingen niet hersteld. Mede daardoor zijn op het eiland nu alleen nog ruïnes te vinden.

„De slaven werden doelbewust verzwakt”Doudou Mendy, gids

Kerker

Mendy leidt de groep naar een paar stenen bakken waarin regenwater werd opgevangen voor de gevangenen. „Dat was het enige water dat ze kregen. Dood water, slecht voor de gezondheid.”

Meteen ernaast bevindt zich een kerker, de enige plek op het eiland die nog redelijk intact is. Hier werden de gevangenen bij aankomst een aantal dagen opgesloten. Vaak was de groep zo groot dat ze alleen maar konden staan.

Even verderop zijn de restanten van een vuurplaats te zien, waar de gevangenen, geheel ontkleed, werden gebrandmerkt. Mendy: „Ze werden doelbewust verzwakt; alles was erop gericht om hun moreel te breken. De slavenschepen lagen niet erg stabiel op het water; voorkomen moest worden dat ze tijdens de overtocht in opstand zouden komen.”

Voor de handelaren was Kunta Kinteh een ideale plek om de gevangenen samen te brengen. De meeste Gambianen konden niet zwemmen en sowieso was het eiland een paar kilometer van de rivieroever verwijderd. Ontsnappen was dus onmogelijk. Ook was het eiland prima bereikbaar voor handelsschepen.

In deze kerker werden de tot slaaf gemaakten bij aankomst op het eiland opgesloten. beeld RD

Afschaffing slavenhandel

In 1807 schafte Engeland de slavenhandel af, dankzij inspanningen van mensen als William Wilberforce. Toen dit nieuws op het eiland bekend werd, bevond zich er een groep van 72 buitgemaakte personen. Wat moest er met hen gebeuren?

Met pijn in zijn stem vertelt Dodou Mendy dat de Engelsen hun vertelden dat ze zelf maar moesten zien hoe ze het vasteland zouden bereiken. De Gambianen hadden dus geen keuze dan te zwemmen – maar zwemmen konden ze niet. „Alle 72 zijn ze verdronken”, zegt de gids. „Op de bodem van deze rivier liggen de schedels en de botten van vele mensen.”

Ook toen de slavenhandel eenmaal was afgeschaft, vond deze nog tientallen jaren illegaal plaats. Wie in die tijd als slaaf werd verscheept, was des te beklagenswaardiger: kapiteins riskeerden de doodstraf en gingen meedogenloos met hun ‘handelswaar’ om.

Werd in die jaren een slavenschip onderschept, dan was het niet mogelijk om de slaven die aan boord waren terug te brengen naar het gebied waar ze vandaan kwamen. Veel slaven werden naar Sierra Leone gebracht, anderen naar Liberia en ook kwamen er terecht in Gambia.

Ongetwijfeld mochten deze mensen zich gelukkig prijzen dat ze niet als slaaf in Amerika terechtkwamen; tegelijkertijd waren ze volledig ontworteld en stonden ze voor de opgave vanuit het niets een nieuw bestaan op te bouwen.

Instortingsgevaar

Na de afschaffing van de slavenhandel was het toenmalige Jameseiland niet meer van nut voor de Engelsen. Ze verlieten het in 1816.

Vandaag de dag is nog maar een kwart van het eiland over; het grootste deel is afgekalfd onder invloed van het getij. De resterende ruïnes zien er weinig solide uit. Op één plek waarschuwt een bordje zelfs voor instortingsgevaar.

Zonder ingrijpen zal het eiland binnen tien jaar volledig verdwenen zijn, schat Mendy in. Restauratieplannen zijn in de maak om deze historische plek te behouden.

Deze afbeelding toont hoe het eiland en het bijbehorende fort eruitzagen in de tijd dat hier slaven werden samengebracht. beeld RD
„Slavernij is een wond in het hart van de mensheid”Doudou Mendy, gids

Sorry zeggen

Na een halfuur vaart de groep terug naar de wal, waar nog een warm buffet wacht. In een persoonlijk gesprek tijdens de maaltijd vertelt de gids dat zijn werk hem soms zwaar valt. „Terwijl ik vertel over de geschiedenis voel ik soms een barst in mijn hart.”

Hij bekent dat hij nog steeds boos is vanwege het verleden. „Niet meer op de Nederlanders. Jullie premier heeft een paar jaar geleden officieel excuses aangeboden, dat was heel goed. Er zijn hier allerlei Nederlandse welzijnsorganisaties en er komen mensen vanuit jullie land hierheen om vrijwilligerswerk te doen.

Maar ik ben wel nog steeds boos op de Engelsen. Dat vertel ik toeristen vanuit dat land ook gerust persoonlijk. Ze hebben Afrika 400 jaar lang uitgebuit, en wat deden ze ter compensatie? In heel Gambia één school gebouwd en verder alleen maar gevangenissen. Ook hun regering zou sorry moeten zeggen.”

Wat Doudou Mendy betreft is slavernij „een wond in het hart van de mensheid. Er is maar één medicijn dat die wond kan genezen, en dat is sorry zeggen. Sorry zeggen en vergeven.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer