Lied van Jochen Klepper bezingt het Licht dat in het duister schijnt
Advent is uitzien naar het Licht. Naar de Morgenster, Die schijnt in de nacht en de dag aankondigt. Een lied van de Duitse dichter Jochen Klepper zingt over de diepe werkelijkheid van Gods komen en wonen in onze donkerste duisternis.
Iedereen weet wat duisternis is. Natuurlijk de gewone nacht, die als een donker kleed de werkelijkheid bedekt. Maar het is ook dieper. Als het gaat om de duisternis van aanvechting en strijd, de donkerte van dreiging en dood. Wat kun je snakken naar licht in de nacht. Wat kun je uitzien naar de eerste tekenen van de dageraad.
In de Schrift staat de nacht ook voor de werkelijkheid van zonde, doem en dood. Het duister dat de aarde sinds de eerste Adam bedekt. Maar, in die nacht is een Licht opgegaan. „De nacht is voorbijgegaan”, jubelt Paulus, „en de dag is nabijgekomen” (Rom. 13:12). Dat duidt natuurlijk op Kerst, toen het Licht dezer wereld reddend verscheen.
Echter, hoe heerlijk ook, daarmee is de nacht nog niet definitief voorbij. De heilstijd is weliswaar aangebroken, maar de definitieve doorbraak wacht nog. Het is als met de morgenster, die aan het eind van de nacht de ochtend aankondigt. De nacht is nog niet ten einde, maar zeker is dat de morgen komt. De stralende ster is er de garantie van. Is het daarom dat Jezus Zichzelf de blinkende Morgenster noemt (Openb. 22:16)?
Over dat licht in de duisternis en de morgen die wacht na de nacht zingt het lied ”Die Nacht ist vorgedrungen” van Jochen Klepper (1903-1942). De Duitse schrijver en dichter maakt het lied in de adventsperiode van 1937. Aanleiding is de genoemde tekst uit Romeinen 13, die in de lutherse traditie op de eerste zondag van advent gelezen wordt. Klepper schrijft Romeinen 13:11 en 12 dan ook boven het lied als hij het in 1938 opneemt in zijn bundeltje ”Kyrie”.
”Weihnachtslied”, noemt de dichter zelf zijn gedicht: kerstlied. Het gezang is echter later vooral als adventslied verstaan. Zo is het ook in de Nederlandse liedboeken opgenomen. Daarbij is wel één strofe van het oorspronkelijke gedicht van vijf strofen verloren gegaan. Klepper zingt in zijn derde couplet over de nacht die al aan het vervagen is en roept de zanger op om zich met de herders naar de stal te spoeden (Luk. 2:15). Daar immers zul je het Heil vinden Dat sinds de zondeval is aangekondigd, aldus Klepper.
Hitler
Klepper, zoon van een piëtistische predikant, bevindt zich als hij dit lied schrijft in Berlijn. Hij zucht onder het juk van het nationaalsocialisme van Hitler. De dreiging komt heel dichtbij, omdat Klepper in 1931 is getrouwd met de Joodse weduwe Johanna Stein-Gerstel, die twee dochters heeft uit haar eerste huwelijk. Jochen voelt zich zeer verantwoordelijk voor Hanni, zoals hij zijn vrouw noemt, en zijn stiefdochters Renate en Brigitte. Maar hij kan het naderende onheil niet afwenden. Het net sluit zich langzamerhand rond de Joodse inwoners van Berlijn. Als eind 1942 Renate dreigt gedeporteerd te worden, weten Jochen, Hanni en Renate niet anders te doen dan de gaskraan open te draaien…
In de periode voor dit verschrikkelijke einde schrijft Klepper over het donker van de tijd. Het duister van de wereldnacht beklemt hem, de klauwen van de donkerte houden hem in hun greep. Maar Klepper weet óók van licht in de duisternis. Immers, „God wil in het donker wonen”, schrijft hij in 1937 als hij een publicatieverbod heeft gekregen. Die zin komt terug in zijn kerstlied: „Gott will im Dunkel wohnen/ Und hat es doch erhellt!” Of, zoals Schulte Nordholt het in de Nederlandse versie vertolkt: „God lijkt wel diep verborgen/ in onze duisternis/ maar schenkt ons toch een morgen/ die vol van luister is.”
Uitzien
Advent is: belijden dat God daar en toen in onze duisternis gekomen is. Advent is ook: geloven dat Hij, ondanks de schijn van het tegendeel, hier en nu in onze donkerheid is. Advent is nog meer: uitzien naar het moment dat de volle dag aanbreekt en het duister voorgoed verdreven is.