„Jan, ga nog maar twintig Turken halen”, zei de productiechef tegen Jan Handgraaf
Het plan was om tijdelijk in Nederland te blijven. Nu, precies zestig jaar later, zijn de Turkse gastarbeiders hier nog steeds. Sahin Yildirim tekende hun verhalen op in een boek. Daarbij valt je mond regelmatig open van verbazing.
Turken halen. Dat was kort gezegd de taak van Jan Handgraaf als personeelschef bij scheepsschroevenfabriek Lips in Drunen. Bij de selectie van de arbeiders in het Turkse dorp Rize hoeft hij van de bedrijfsarts maar op één ding te letten: of de mannen geen spataderen hebben. De twintig uitverkorenen die door de test komen vliegen tien dagen later naar Nederland.
Om te voorkomen dat het Brabantse dorp overrompeld wordt door de nieuwkomers, stelt Handgraaf de burgemeester en de pastoor vroegtijdig op de hoogte. Laatstgenoemde draagt zijn parochianen die zondag op om vriendelijk te zijn tegen de vreemdelingen. Op Schiphol wacht een kleermaker de groep gastarbeiders op. Voor 180 gulden per persoon verwisselen ze hun armoedige kloffie voor een splinternieuw pak, inclusief regenjas. Het geld wordt in zes maandelijkse termijnen op het loon ingehouden.
Blijkbaar werken de arbeiders hard, want na veertien dagen achter de machine zegt de productiemanager tegen Handgraaf: „Jan, ga nog maar twintig Turken halen.” Naast werk regelt de personeelschef ook huizen voor de nieuwkomers. „Toen ik dat moest gaan doen wist ik al dat ze hier voor altijd zouden blijven.” Hij dringt erop aan om de Turken te verspreiden, zodat ze geen eigen kring vormen, maar wordt teruggefloten door een hoge ambtenaar van het ministerie. „De overheid hield er toen duidelijk nog geen rekening mee dat de Turken zich hier zouden vestigen.”
„Toen ben ik maar gaan loeien, midden in die winkel” - Hüseyin Önen, Turkse gastarbeider
Het verhaal van Handgraaf is opgetekend door Sahin Yildirim in ”60 jaar, 60 verhalen”. Dit jaar is het precies 60 jaar geleden dat de Nederlandse overheid een verdrag tekende met Turkije en veel arbeiders Ankara inwisselden voor Amsterdam. In het boek komen zowel Turkse gastarbeiders aan het woord, als Nederlanders die bij de arbeidsmigratie betrokken waren.
Het zijn verhalen uit de eerste hand, anekdotes van het eerste uur. Het boek schetst een beeld van een gemoedelijk jarenzestigland dat noodgedwongen op zoek moet naar extra mankracht om de economische groei bij te kunnen benen. Dat levert tal van wonderlijke, mooie en soms ook pijnlijke anekdotes op.
Loeien
Zo vertelt gastarbeider Hüseyin Önen, die bij een Schiedamse glasfabriek werkte, over de enorme taalbarrière in de beginjaren. In die tijd waren er nog geen taalcursussen. „Als wij iets wilden halen probeerden we dat met gebaren uit te leggen. Dat was niet makkelijk. Jij praat immers Turks en zij gaven in het Nederlands antwoord.” Hij herinnert zich hoe hij aan een winkelmedewerker probeerde uit te leggen dat hij op zoek was naar rundvlees. Via gebaren kwamen ze er echter niet uit. „Toen ben ik maar gaan loeien, midden in die winkel.”
Uit het boek blijkt ook dat Nederland al een lange geschiedenis heeft met slechte huisvesting van gastarbeiders. Vorig jaar bleek uit onderzoek van Tilburg University dat ruim de helft van de arbeidsmigranten de woonomstandigheden als meest negatieve aspect van hun verblijf in Nederland ervaart. Dat was zestig jaar geleden net zo, vertelt Nelly Soetens in het boek.
„Jongens kwamen met de tram en een tas vol stenen naar de wijk” - Nelly Soetens, oprichter AktieKomitee Pro Gastarbeiders
Ze komt in 1962 als lerares Spaans in aanraking met Spaanse gastarbeiders die gehuisvest zijn op het Rotterdamse Kamp Waalhaven. „Ik verbaasde me toen ik daar aankwam. De logementen waren vies en ondermaats. Toen ik de gemeente hierover berichtte, reageerden ze nauwelijks.” De buitenlandse werklieden betalen 25 gulden per week per persoon voor een bed. „De kamers waren klein en kaal. In sommige pensionkamers stonden tien tot twaalf bedden. De ruimtes waren smerig en brandgevaarlijk. Het was de derde wereld in Rotterdam.”
Emmer ijswater
Om wat aan de situatie te doen richt Soetens het AktieKomitee Pro Gastarbeiders op. Samen met vrijwilligers gaat ze langs bij logementen en noteert ze welke huizen ongeschikt zijn om in te wonen. Van de 49 die ze bezoekt belanden 47 op een zwarte lijst. „Hoe kon het dat in een welvarend land als Nederland zulke wantoestanden heersten? vroegen wij ons af. De regels werden met voeten getreden door de pensionbazen.” De bezoeken worden haar door de logementhouders niet in dank afgenomen. Een keer krijgt ze een emmer ijswater over zich heen. Een andere keer wordt ze bedreigd met een bijl.
De komst van de nieuwkomers leidt in diverse wijken tot onrust. Zestig jaar terug was er namelijk ook al sprake van woningnood, vertelt Soetens. Waar statushouders nu regelmatig kop-van-jut zijn, hadden Nederlanders toen het idee dat gastarbeiders een voorkeursbehandeling kregen. In 1972 breken er zelfs rellen uit in de Afrikaanderwijk in Rotterdam. Pensions worden door wijkbewoners met stenen bekogeld. „Jongens kwamen met de tram en een tas vol stenen naar de wijk.”
Toch weerhoudt het de Turken er niet van om hier te blijven. De eerdergenoemde Hüseyin Önen heeft het hier prima naar zijn zin. Maar leven met een vrouw op afstand heeft zo wel zijn nadelen. „Ik moest zelf koken. Dat was ik niet gewend. Daarom at ik elke dag buiten de deur”, zo vertelt hij. „Meestal patat of een halve kip.” Maar na een tijd begint hij misselijk te worden van telkens hetzelfde eten. „Toen heb ik maar leren koken.”
Al snel haalt hij zijn vrouw naar Nederland. „We kwamen hier zogenaamd naartoe om een beetje geld te sparen en dan terug te keren, maar we waren verwend geraakt. We konden niet meer terug.”