Bidden voor Israël én Palestijnen? „Voorgaan in de gebeden is ambtelijk en dus ambachtelijk werk”
Wekelijkse blik op de kerkelijke bladen en blogs, aangevuld met citaten uit de kerkelijke wereld.
„Ineens viel er tijdens de solidariteitsbijeenkomst een ijzige stilte. De voorganger die de avond afsloot gaf in zijn gebed zowel woorden aan het meeleven met de Israëli’s, bij wie de omvang en de aard van de terreur van 7 oktober nog zo pijnlijk schrijnt, als aan het lot van onschuldige Palestijnen die gebukt gaan onder de verwoesting en het geweld van de Israëlische pogingen om Hamas te raken. Het leek in deze context bijna ongepast om voor beide zijden van het conflict te bidden. Deze aangrijpende ervaring laat iets zien van de mate waarin de standpunten en posities inmiddels zijn geradicaliseerd en gepolariseerd. (…)
Juist in onze gebeden mag verwacht worden dat we proberen taal te gebruiken die verbindt in plaats van afstand creëert. Dat vraagt dus ook om zorgvuldige voorbereiding van onze formuleringen. Daar waar met het oog op de eredienst de preek wordt voorbereid, moeten ook de gebeden worden voorbereid. Want hoe geestelijk het voorgaan in de gebeden ook is, het is een ambtelijk werk en dus ook een ambachtelijk werk. We mogen het er gewoon niet op laten aankomen, dat de Geest het ons wel zal ingeven. (…)
In ieder geval mag in onze voorbeden worden verwacht dat we niet met twee maten meten, maar voor beide partijen het goede zoeken. Er mag worden verwacht dat we woorden geven aan het feit dat we ons als christenen op een bijzondere en unieke manier verbonden weten met het Joodse volk en tegelijk de opdracht kennen om ons uit te strekken naar het koninkrijk van vrede en recht. (…)
Het voorkomt bijvoorbeeld dat we in onze formulering zo algemeen worden, dat we inhoudelijk weinig of niets zeggen. Denk daarbij aan zinnen als „We bidden U voor Israël” en „We dragen het Joodse volk aan U op.” (…) Daarbij komt dat het ook niet altijd duidelijk is of we Israël als volk bedoelen of als staat, of allebei tegelijk. En als we daarbij in een adem de Palestijnen noemen, maken we –wellicht onbedoeld– van Israël een politieke kwestie, terwijl de specifieke plaats die Israël in de Schrift heeft te midden van de andere volken van de aarde het gebed voor Israël toch allereerst van geestelijke aard laat zijn. (…)
In ieder geval hebben we ervoor te waken dat we het gebed gaan gebruiken om te preken. En God hoeven we natuurlijk al helemaal niet voor te schrijven hoe het naar onze overtuiging precies zit en zal moeten gaan. De kracht van de voorbede is juist dat we samen als gemeente de dingen in Gods hand mogen leggen en ze daar ook laten.
Voor mij helpt de Bijbelse aansporing om in de voorbede ruimhartig te zijn: „Ik roep er dan vóór alles toe op dat smekingen, gebeden, voorbeden en dankzeggingen gedaan worden voor alle mensen” (1 Tim. 2:1). Sowieso lijkt het me goed dat de taal van het gezamenlijke gebed zo veel mogelijk aanleunt tegen de taal van de Bijbel. Concreet denk ik dan aan de oproep tot gebed om de vrede voor Jeruzalem, zoals we die vinden in Psalm 122.”
Ds. C.J. (Jacco) Overeem, medewerker Kerk en Israël bij de Protestantse Kerk in Nederland, schrijft in Kontekstueel, tijdschrift voor gereformeerd belijden nú, over „wat wel en niet te bidden in de eredienst als het gaat om het Israëlisch-Palestijnse conflict”.