Overnachten voor 1 gulden en les in kampeeretiquettes: hoe vakantie een volkshobby werd
De zomer is aangebroken en dat betekent: op vakantie. Nu vinden we dat logisch, maar eigenlijk is de vakantie nog maar een jonge uitvinding. „We kenden één gezin dat op vakantie ging – mijn vader dacht dat ze misschien nooit meer terugkwamen.”
Een week „heerlijke uitbundige vreugde”: dat is hoe Simon de la Bella, socialistische vakbondsbestuurder, in 1927 zijn eis voor een wettelijke vakantieweek omschreef. In de zomer lacht de zon je toe, lonkt het bos en het strand.
Tegenwoordig is op vakantie gaan in de zomer voor veel mensen een vanzelfsprekendheid. Vorig jaar ging bijna 74 procent van de Nederlanders ten minste één nachtje weg, blijkt uit cijfers van het CBS. Het belang dat aan vakantie wordt gehecht, werd goed zichtbaar tijdens de coronacrisis. Een van de eerste vragen tijdens de aankondiging van nieuwe maatregelen: kunnen we wel weg?
Opvallend, vindt schrijver en taalkundige Wim Daniëls (69). Hij schreef het boek ”Op Vakantie!”, over de geschiedenis van de vrije tijd. „Waar vakantie nu gewoon is, was dat tot voor kort niet het geval. Ik ging pas op mijn zestiende voor het eerst weg, met de brommer naar Zeeland.”
In zijn Brabantse dorp, Aarle-Rixtel, herinnert hij zich één gezin dat midden jaren zestig op vakantie ging. Zijn vader dacht dat zij misschien nooit meer zouden terugkeren. „Vakantie zat niet in ons systeem. Het was niet voor ons soort mensen”, legt Daniëls uit. Bovendien was er weinig tijd om weg te gaan. Zijn vader werkte zes dagen per week en had drie dagen per jaar vrij.
„Kamperen was eerst een enorm elitaire aangelegenheid, het toppunt van luxe” - Wim Daniëls, schrijver
Het fenomeen vakantie ontstond aan het einde van de negentiende eeuw. In 1876 werd in Rotterdam Lissone geopend, het eerste Nederlandse reisbureau. Het bureau organiseerde reisjes voor de rijken, want voor veruit de meeste mensen was vakantie nog niet weggelegd. Maar als taalkundige Daniëls hét beginpunt moet aanwijzen van de Nederlandse vakantie, dan is dat 1 juli 1883, zegt hij. Het is de dag dat de ANWB werd opgericht. De bond legde fietspaden aan, plaatste verkeersborden en bood overnachtingsplaatsen aan, voornamelijk in hotels.
„De vakantie is bevochten”, vertelt Daniëls. „Begin twintigste eeuw lukte het de Algemene Nederlandse Diamantbewerkersbond vakantiedagen af te dwingen.” Pas na de Tweede Wereldoorlog is het recht op vakantie officieel vastgelegd in de wet. Twee tot drie weken betaald vakantie met toeslag, was voor de meeste werknemers het resultaat.
Elitair
Wat populair werd? Kamperen. „Vergis je niet”, grinnikt Daniëls. „Het was eerst een enorm elitaire aangelegenheid. Het toppunt van luxe. Rijke, jonge mannen sloten zich bij kampeerclubs aan.” Vanaf de jaren vijftig kon je voor één gulden veertien dagen kamperen. Met de komst van de caravan konden mensen zelfs naar meerdere plekken.
Niet iedereen was positief over de kampeertrend. Vooral in het katholieke zuiden vond men het maar een „losbandig fenomeen”. De ANWB begon in 1942 met kampeercursussen om het kampeergedrag te verbeteren. Na het afleggen van een kampeerexamen kregen deelnemers een speciaal paspoort. Belangrijk waren de etiquette: bied je buurman bij het opzetten van de tent hulp aan, heb bij vertrek de koffie klaarstaan, zet geen hete theeketel in het gras.
In de jaren zestig gingen die strenge regels er niet meer in. Katwijk, de Veluwe en Renesse werden overspoeld door jongeren. De komst van vakantieparken bracht een stroom binnenlands toerisme op gang.
Daniëls herinnert zich de komst van georganiseerde vliegvakanties. „Er was een promotiefilm gemaakt, eigenlijk bedoeld voor Amerikanen. Maar het werd zo groot dat het zelfs in buurthuizen werd afgespeeld.” Toch werd vliegen met de komst van budgetmaatschappijen als EasyJet eind jaren negentig pas echt betaalbaar.
De betaalbare auto in de jaren zeventig betekende: naar de zon. Mensen vertrokken massaal naar de Franse en Spaanse kusten, met files en een tekort aan campingplekken tot gevolg. Het was het begin van massatoerisme. De idyllische dorpjes en rustieke stranden lonkten. Luxe hotels werden vervangen door goedkopere appartementencomplexen en campings.
„Vakanties waren vroeger vrij eenvoudig, maar mensen hadden net zo veel plezier” - Wim Daniëls, schrijver
Nog altijd vertrekken Nederlanders massaal naar Frankrijk (1,8 miljoen), Duitsland (1,7 miljoen) en Spanje (1,5 miljoen). Buiten Europa is Turkije een populaire vakantiebestemming. Uit onderzoek van de ANWB blijkt dat in 2023 ruim de helft van de Nederlanders met de auto op pad gaat, een derde met het vliegtuig en 8 procent met de trein. Het aantal vliegreizen is inmiddels bijna op hetzelfde niveau als voor de coronapandemie. Zo’n 15 procent van de vakantiegangers kampeert – minder dan vroeger, maar het is nog altijd een populaire volkshobby.
„De reizen van Nederlanders zijn nu veel diverser. Mensen hebben meer geld en kunnen verder weg”, aldus Daniëls. Of vakantievierders van nu wat kunnen leren van vroeger? „Vakanties waren vrij eenvoudig, maar mensen hadden net zo veel plezier. Dat heeft iets moois.”