Marmeren ‘stad van de doden’ weerspiegelt verval Cubaanse revolutie
Ruim anderhalf miljoen Cubanen rusten in het Cementerio de Colón. Deze begraafplaats, een van de grootste ter wereld, bevindt zich midden in Havana. De marmeren ‘stad van de doden’ herbergt meer dan 150 jaar geschiedenis van het eiland en weerspiegelt het verval van de Cubaanse revolutie.
Donderwolken pakken zich samen boven het Cementerio de Colón, in de Cubaanse hoofdstad Havana. De straten van de begraafplaats, brede avenues met de allure van Parijs die de ‘stad van de doden’ in vieren delen, zijn uitgestorven. In elke windrichting strekt een zee van marmer zich uit, grijswit uitgebeten door de Caribische zon, zoute wind en tropische regenbuien, als in een zwart-witfoto.
Een blauwe Lada stopt bij het enige graf dat is voorzien van verse bloemen. De jonge bestuurder stapt uit en loopt naar de tombe. Met zijn trouwring klopt hij op het graf en wacht even. Op het graf staat een beeld van een vrouw met een baby op haar arm, terwijl ze met haar andere arm een kruis vastgrijpt. De man raakt kort de baby aan, en slaat een kruis. Hij loopt om het graf heen en klopt nogmaals met zijn ring op het marmeren deksel. Achteruitlopend keert hij terug naar zijn auto, met zijn gezicht naar het graf en stapt weer in zijn auto.
Elke dag herhaalt hij dat ritueel, vertelt de Cubaanse Ruben, terwijl de wolkbreuk losbarst. Hij is niet de enige. Het graf van ”La Milagrosa”, Spaans voor ”De Wonderbaarlijke”, is veruit het meestbezochte graf van het Cementerio de Colón. In 1901 werd hier de 21-jarige Amelia Goyri de Adot begraven, een markiezendochter die stierf tijdens een bevalling, samen met de baby. Haar ontroostbare man bezocht het graf dagelijks, waarbij hij haar poogde wakker te kloppen met een ijzeren ring en haar tombe bedolf onder de bloemen.
Toen Amelia een paar jaar later opgegraven werd –het is onduidelijk waarom–, werd de baby die aan haar voeten was begraven in haar armen aangetroffen, volgens de legende. Sindsdien geldt Amelia als een godin voor de vruchtbaarheid, waarbij de pelgrims op haar graf kloppen en een wens doen. En, net als wijlen haar man, verlaten ze het graf achteruitlopend, ervoor wakend om Amelia nooit de rug toe te keren.
„Ik bezoek Amelia sinds mijn vrouw zwanger was van ons eerste kind. Om voorspoed te vragen. Ze heeft me veel gegeven, voor mij is dit een magische plek, vol energie”, zegt Ruben, die werkt op het vliegveld.
Grootste ter wereld
Het Cementerio de Colón, een van de grootste begraafplaatsen ter wereld met een architectuur vergelijkbaar met het Parijse Père-Lachaise, telt vele graven met een bijzonder verhaal. Dat begint bij de begraafplaats zelf, vernoemd naar de ‘ontdekker’ van Amerika, Cristóbal Colón (Christoffel Columbus). In 1871 begon de bouw van de rustplaats, naar het ontwerp van de architect Calixto de Loira y Cardoso, zoon van Spanjaarden in Cuba. ”De bleke dood dringt zowel de hutten van de armen als de paleizen van de koningen binnen”, was de omineuze titel van zijn winnende ontwerp.
Loira’s ontwerp voorzag in een begraafplaats met vijf kruispunten, verwijzend naar de vijf wonden aan het lichaam van Jezus Christus bij de kruisiging. De kruising van twee hoofdwegen verdeelden de 56 hectare grote stad van de doden in vier kwartieren, die op hun beurt elk met twee wegen in vieren werden gedeeld. De hoofdingang is een imposante Romeinse boog waarboven een beeld van de Heilige Drie-eenheid is geplaatst.
Maar de architect zou nooit de vruchten van zijn werk bewonderen. Een jaar later overleed de 32-jarige Spanjaard en zo was hij ook de eerste dode om zijn levenswerk te bewonen. Volgens de legende zou hij bij het bouwen van de eerste catacombe hebben uitgeroepen: „Wat is het mooi geworden. Ik wens hier te worden begraven.”
Een wens die kort daarna zou uitkomen.
„Wat is het mooi geworden; ik wens hier te worden begraven” - Calixto de Loira y Cardoso, architect
Graf van de Hond
Het Cementerio de Colón staat vooral bekend om de duizenden mausolea, pantheons en grafmonumenten, gebouwd in uiteenlopende architecturale stijlen. Van Romeinse pantheons tot kleine kastelen en zelfs een Egyptische piramide, en pompeuze miniatuurvilla’s die heuse replica’s zijn van de koloniale villa’s die de rijken in de Republikeinse tijd bewoonden.
Andere graven vormen een eerbetoon aan bekende en minder bekende Cubanen. Zoals het Graf van de Hond, waar de oprichtster van een liefdadigheidsorganisatie sinds het begin van de twintigste eeuw begraven ligt, Jeannette Ryder. Toen zij overleed, in 1931, bleef haar hond Rinti op haar wachten bij haar graf op het Cementerio de Colón. Daar bleef de hond, verzorgd door de medewerkers van de begraafplaats, tot het dier uiteindelijk ook de laatste adem uitblies en aan de voeten van Ryder begraven werd. Daar herinnert een beeld van een hond nu aan de trouw die het dier tentoonspreidde.
Minder bekend zijn de verafgelegen delen van de begraafplaats, waar de Cubanen met een kleinere beurs worden begraven, in non-descripte tombes van elk zes graven. Elke Cubaan heeft recht op een gratis begrafenis in het communistische Cuba. Maar hun rust is van korte duur: wegens ruimtegebrek worden alle doden na twee jaar weer opgegraven, vertelt begraafplaatsmedewerker Alberto, die naast zijn werk in overheidsdienst bijklust met het maken van grafstenen.
Verveelde bewakers
„Kom, dan laat ik je zien wat er met hun resten gebeurt”, zegt Alberto, een vriendelijke zestiger gekleed in een blauwe overall. „De tombes aan de hoofdweg zijn gebouwd met het goud en zilver uit de koloniën, door de Spanjaarden”, vertelt Alberto, terwijl we door de gigantische ‘stad van marmer’ lopen. „Andere graven zijn van rijke Cubanen van voor de revolutie. De meesten van hen zijn gevlucht naar het buitenland, maar sommige families sturen geld om de mausolea te blijven onderhouden.”
„De tombes aan de hoofdweg zijn gebouwd met het goud en zilver uit de koloniën, door de Spanjaarden; andere graven zijn van rijke Cubanen van voor de revolutie” - Alberto, begraafplaatsmedewerker
Voor de gewone Cubaan geldt een ander lot. Na de opgraving worden hun resten opgeslagen in een doos, met een dikke viltstift voorzien van naam en sterfdatum. Die dozen belanden in opslagplaatsen op het Cementerio, ver weg van de praalgraven van de rijken.
„Zo’n achttienduizend dozen staan hier opgeslagen”, zegt Alberto en hij leidt de verslaggever door de smalle gangetjes van de opslag, met aan weerszijden dozen opgestapeld tot de nok van het pand. Twee verveelde bewakers staren voor zich uit op stoelen tussen de dozen. Een vergelijking met het hedendaagse Cuba dringt zich op, waar gewone Cubanen met meerdere generaties opeengepakt in afbrokkelende koloniale panden wonen, te arm om een eigen woning te kunnen betalen.
Massagraf
Maar ook hier houdt de zwerftocht over de begraafplaats niet op. Verzuimt de familie van de dode de jaarlijkse contributie van 10 peso’s (een paar eurocent) per jaar te betalen, dan wordt de doos onverbiddelijk geleegd in het massagraf op de begraafplaats, met de eufemistische naam ”Monument voor de Gewone Man”. Alberto tilt een deksel op, waar een bot van een dijbeen tussen stof en spinnenwebben ligt te vergaan.
Maar ook veel mausolea, tempels en monumenten liggen in puin. In de loop der tijd zijn vele graven geplunderd en ook de orkanen die jaarlijks over het eiland razen eisen hun tol. Net als de prachtige koloniale panden in het oude centrum van Havana, staan de historische grafmonumenten op instorten. Het verval van de begraafplaats weerspiegelt de staat van communistisch Cuba en het falen van het revolutionaire experiment. De dood spaart arm noch rijk, zoals Calixto de Loira zijn winnende ontwerp inleidde, maar ook na de dood zijn de Cubanen nog steeds niet gelijk.