Wie de boeken bekijkt die vorige week een Zilveren Griffel kregen, kan er niet omheen. Of er meer is tussen hemel en aarde is een thema van betekenis in de jeugdliteratuur van nu.
„Mijn vriendin kent nogal bijzondere woorden”, vertelt hoofdpersoon Raaf in ”Het kleine heelal” van Annejan Mieras, een van de boeken die vorige week werden bekroond met een Zilveren Griffel. „Zoals ”goedertieren”, ”addergebroed”, ”zondebok” (…).” Die vriendin –met de veelzeggende naam Miracle– luistert graag in de Oosterkerk naar de oefenende organist, noemt scheiden „echtbreken” en houdt haar spreekbeurt over de schepping. Het is, kortom, een personage dat je niet elke dag tegenkomt in een kinderboek. Haar achtergrond en opvattingen geven niet alleen kleur aan haar karakter, ze spelen ook een rol in het grotere verhaal in het boek. De kinderen in het boek denken bijvoorbeeld samen na over schepping en oerknal.
Dit prijswinnende boek staat daarmee niet op zichzelf. Ook in diverse andere met een Griffel bekroonde boeken kom je levensbeschouwelijke thema’s tegen. Wat ergens niet zo vreemd is: ze horen bij literatuur en ook bij jeugdliteratuur. Maar wat wel opvalt is de hoeveelheid boeken waarin je zulke vragen aantreft of die zulke vragen minstens oproepen, ook buiten de vorige week bekroonde kinderboeken. Vragen als: Hoe bereid je je voor op het einde van de wereld (”De spin en de sleutel”, Anna Woltz)? Hoe weet je, als je je als meisje aangetrokken voelt tot een meisje, of je ‘het’ bent (”Pardalita”, Joana Estrela)? Maar ook: Wat is de zin van het leven eigenlijk? Is er een goddelijk figuur die iets te maken heeft met het bestaan van mensen? Geloof je alleen in wetenschap of in méér?
Orgelspel
Die laatste vraag komt aan bod in ”Het kleine heelal”. Dat is een heel doordacht boek, waarin allerlei onderwerpen en motieven door het verhaal heen aan elkaar geregen worden. Qua taal en stijl en plot zijn de recent bekroonde boeken sowieso kunstwerkjes. En naast alle diepe vragen zijn humor en avontuur er ook in te vinden. Dit artikel gaat daar grotendeels aan voorbij. Het geeft vooral een inkijkje in de manier waarop de vraag of er meer is tussen hemel en aarde een rol speelt in het kinderboek, aan de hand van een aantal Griffelwinnaars en enkele andere recente jeugdboeken.
„Ik geloof in het orgel”, zegt Miracle bijvoorbeeld in ”Het kleine heelal”, omdat ze het orgelspel in de kerk zo overweldigend vindt. „De muziek pakt me op en tilt me op, alsof…” probeert ze uit te leggen aan haar vriendin Raaf en aan Nicolaas. „Alsof is niet echt”, zegt die laatste meteen.„En die trilling? De oerknal was pas trilling.” Hoe de kinderen op elkaar reageren illustreert hoe de auteur levensovertuigingen naast elkaar zet. De een „gelooft in de schepping”, de ander doet die af als „onzin” en „gelooft in de wetenschap”. De derde, hoofdpersoon Raaf, gelooft „niks meer”. De lezer mag zelf conclusies trekken, maar krijgt wel stevige uitspraken van met name de rationeel ingestelde Nicolaas voorgeschoteld.
Opvattingen die voortkomen uit geloofsovertuigingen lopen al snel het risico het stempel achterhaald te krijgen, laten ook andere kinderboeken zien. Zelfs als de toon waarop erover geschreven is respectvol is, zoals in ”We moeten je iets vertellen” (Marlies Slegers, 2023). „Oma kwam uit een behoorlijk gelovig gezin, waar homoseksualiteit een zonde was”, legt de vader van Hazel uit. „Dat is raar. Stom”, reageert dochter Hazel. Overigens is oma in de loop der jaren anders gaan denken over de kwestie, wat het begrip voor haar oorspronkelijke opvatting nog meer doet afnemen. „Ach. De Bijbel. Ik hecht er nu niet meer veel waarde aan”, zegt ze later tegen Hazel.
Ook in ”De sterren van opa” (Saskia de Jong, 2023) is er die openheid naar religie, maar twijfelt de –overigens sympathieke– opafiguur aan zijn eigen opvattingen. Hij vindt het maar ingewikkeld dat zijn kleindochter haar best doet zich aan de Tien Geboden te houden, die in het trapgat bij hem thuis hangen.
Zebedeus
”Zebedeus en het ganzenbord van Wisse” van Koos Meinderts, dat net als ”Het kleine heelal” een Zilveren Griffel ontving, is een heel ander boek. Een filosofisch reisverhaal over beer Zebedeus, over alledaagsheid en avontuur, vol Bijbelse motieven en levensbeschouwelijke thema’s. Zebedeus denkt na over het kinderlied ”Stil maar wacht maar, alles wordt nieuw”, waarin „geluk een verlangen is”. Hij peinst over de zin van het leven. Onderweg ontmoet hij een schaap, dat onder meer ”Het Lam” wordt genoemd. Het dier is, zo zegt het zelf, langzaam aan het verdwijnen. „Er wordt steeds minder in mij geloofd, vandaar.” Je zou dit kunnen opvatten als een feitelijke constatering, maar dan op zijn minst wel eentje met een sceptische ondertoon – net als op andere plekken in dit boek.
Mogelijk kind
In een derde Griffelwinnaar, ”De jongen die van de wereld hield” van Tjibbe Veldkamp, speelt de auteur in zijn plot met het ontstaan van menselijk leven. Het boek, dat al twee grote jeugdboekprijzen won, gaat over Adem, ook al een betekenisvolle naam. Hij verschijnt als een „mogelijk kind” in een soort parallel universum als zijn ouders elkaar voor het eerst ontmoeten. Want vanaf dat moment is het mógelijk dat hij zal ontstaan, maar allerminst zeker. Omdat Adem dolgraag wil leven, krijgt hij van Barkov –een zwevende zeeman die voor alle mogelijke kinderen zorgt– een voorschot op zijn leven. Zodat hij kan proberen om zijn ouders toch bij elkaar te krijgen. Daar draait het verhaal om.
Veldkamp verbindt in dit boek het leven op aarde dus aan een denkbeeldig universum dat aan het leven op aarde voorafgaat. Je zou het ook een geesteswereld kunnen noemen, zeker als je je realiseert dat Barkov enkele goddelijke eigenschappen bezit. „Ja”, denkt Adem op een cruciaal moment tijdens zijn voorschot bijvoorbeeld. „Barkov is hier en hij ziet mij.”
Zo’n tweede dimensie doet denken aan de boeken over Gozert van Pieter Koolwijk, waarvan het eerste deel in 2021 de Gouden Griffel won. Het denkbeeldige vriendje van hoofdpersoon Ties blijkt eigenlijk zijn overleden babybroertje te zijn. In de uitwerking gaan deze boeken, met name in deel twee en drie, veel verder dan ”De jongen de van de wereld hield”. Zo is er jaarlijks op de Dag van de Doden contact met overledenen die zich –anders dan Gozert– in een afgescheiden wereld ophouden. Juist omdat hij zichzelf onder de mensen kan begeven, vraagt Gozert zich in het laatste deel (”Missie afbreken”, 2023) af wat hij eigenlijk is. Een spook? Gozert hoopt het niet. „Spoken zijn eng en griezelig.” Dood? Dat weet hij ook niet zeker, al lijkt het er wel op.
Echte antwoorden krijg je als lezer sowieso niet in deze kinderboeken. Misschien ook logisch, jeugdliteratuur is ook literatuur en daarin zijn vragen belangrijker dan antwoorden. Natuurlijk is het ook goed om lezers zelf aan het denken te zetten en hen niet alles hapklaar aan te reiken. Als het om existentiële zaken gaat, zal het dan wel eens schuren. Dat hoeft geen probleem te zijn, het kan meehelpen eigen overtuigingen op te frissen. Tegelijk zou je juist kinderen, zeker als het gaat over de grote vragen van het leven, wel een wegwijzer gunnen die op z’n minst een béétje richting geeft en je in elk geval niet in verwarring achterlaat.