Aan de kerktoren in het Franse dorp Sainte-Mère-Église hangt een pop. Hij beeldt de parachutist uit van wie het valscherm aan de toren bleef haken. Twee uur lang deed de militair alsof hij dood was, zodat hij niet zou worden beschoten.
In Normandië is de pop een van de vele herinneringen aan de invasie van 6 juni 1944. De parachutist overleefde het overigens, maar hield wel gehoorschade aan het geluid van de kerkklokken over. Andere parachutisten kwamen in dit dorp in bomen terecht en overleefden het niet.
Aan de overkant van de straat is het Airborne Museum, dat dit jaar zestig jaar bestaat. Op het gebouw ernaast is een militair op een fiets te zien, het geweer in de aanslag.
Utah Beach
Bij het westelijkste van de vijf landingsstranden staat het beeld van een vooruitstormende soldaat. Boven hem klapperen de Amerikaanse en de Franse vlag in de wind. Op het duin wandelen toeristen een landingsvaartuig in.
Van de 23.000 mannen die hier aan land stapten, kwamen er 197 om. Dat hadden er meer kunnen zijn: eigenlijk hadden ze een kilometer noordelijker moeten landen. Daar was de Duitse verdediging sterker. Ter vergelijking: bij Omaha Beach overleefden meer dan 4000 Amerikanen de landing niet.
Op een van de bunkers is een brasserie gebouwd, op een andere kazemat het Utah Beach D-Day Museum. In het museum staat een Amerikaanse bommenwerper. Het gebouw werd op 6 juni 2011 na renovatie en uitbreiding heropend door David H. Dewhurst, gouverneur van de Amerikaanse staat Texas, en zijn broer. Precies vier jaar eerder waren ze er ook, en toen stonden ze plotseling oog in oog met een foto van hun vader. Hij kwam in 1948 om bij een auto-ongeluk en ze wisten nauwelijks iets van zijn inzet in Normandië af. Ze ontdekten nu dat hij was onderscheiden omdat hij leidinggaf aan het bombardement op de Duitse stellingen, vijf minuten voordat de Amerikanen op Utah Beach landden. De beide broers financierden de renovatie van het museum voor een deel.
La Cambe
Pal naast een snelweg waar verkeer voorbijraast, staan bomen op een heuvel. Vredespark, zegt een bordje. Het park telt 1120 bol-esdoorns.
Aan de overkant van de parkeerplaats bevindt zich een van de zes Duitse begraafplaatsen in westelijk Frankrijk. Er kan slechts één persoon tegelijk door de toegangspoort. Daarmee wilde de ontwerper aangeven dat iedere soldaat in zijn eentje de gang van het leven naar de dood heeft gemaakt.
Bezoekers passeren een 320 kilo wegende stalen bloemenkrans, symbool voor internationale verzoening. Hier liggen bijna 21.300 militairen begraven, verdeeld over 49 vakken. Kenmerkend is een heuvel met een kruis erop die een overzicht biedt over het kerkhof.
Op elke zerk staan twee namen, met geboorte- en sterfdata. Georg Tönnies was 26 jaar toen hij omkwam. Op dezelfde steen staat Johann Bertleff, en hij was nog maar 19.
De zerken zijn klein en liggen plat in het gras, heel anders dan op de geallieerde begraafplaatsen. Ertussen staan groepjes van vijf kruisen. Groepjes scholieren dwalen rond met pen en papier. Niemand die een voet op een van de stenen zet.
Stil schuifelen bezoekers langs de vitrines in het bezoekerscentrum waarin persoonlijke bezittingen van soldaten zijn uitgestald. Borden aan de muur vertellen over het Franse verzet. En over de opmars van de geallieerden na de landingen op de Normandische kust. Wie alles wil lezen, is wel een poosje zoet.
Er zijn kleurenfoto’s van de grootscheepse herdenkingen in later tijd. In 1984 stonden zeven staatshoofden en de Canadese premier naast elkaar op het zand van Omaha Beach, onder wie koningin Beatrix. In 2004 was de Duitse bondskanselier er voor het eerst bij.
Bayeux
Bayeux was de eerste grote plaats die de geallieerden in Frankrijk innamen. Dat gebeurde op 7 juni 1944, een dag na D-day. Er is weinig schade aangericht; daarom staat de bejaarde bebouwing nog overeind. Een riviertje wringt zich tussen stokoude muren door.
Bij het oorlogsmuseum staan tanks en een kanon. Schuin ertegenover is een begraafplaats. Er zijn 4642 doden ter aarde besteld: meer dan 4100 uit het Britse Gemenebest en 505 uit andere landen, met name Duitsland. Hun namen leven voort, zegt het gedenkteken.
De soldaten waren jong toen hun levensdraad werd afgesneden. Neem schutter V.H. Woodcraft: 20 jaar. Onder aan zijn steen zijn de nabestaanden vermeld: moeder, vader en de andere gezinsleden. Een andere zerk: H. Shelbourne, uit het Hampshire Regiment. Ook 20 jaar; 20 nog maar. Ernaast ligt een van de 338 onbekende soldaten, „bekend bij God”.
Op het monument aan de overkant van de weg staan meer dan 1800 namen. Een spandoek vertelt dat dit een van de negen begraafplaatsen is die sinds april vorig jaar zijn opgeknapt, in aanloop naar de tachtigste herdenking van de invasie.
Honfleur
Op de kade van Honfleur wordt vis verkocht. Bloemen omringen de eenvoudige gedenksteen die aan 25 augustus 1944 herinnert: toen was het havenstadje vrij, als laatste plaats in de regio Calvados. De gouverneurswoning Lieutenance met de stadspoort bleef gespaard, evenals de eeuwenoude houten kerk.
Rouen
Op de plaats waar de ongeveer 19-jarige Jeanne d’Arc in 1431 werd verbrand, staat een futuristische kerk die naar haar is genoemd. Een aantal gebrandschilderde ramen is afkomstig uit de Saint-Vincentkerk, die tijdens de Tweede Wereldoorlog werd verwoest.
In de kathedraal van de stad is er ook een herinnering aan die tijd: bij de Sainte-Catherinekapel staat vermeld dat dit de enige kapel aan de zuidzijde is die overeind bleef tijdens een bombardement op 19 april 1944. Als hij zou zijn bezweken, zou ook het schip zijn ingestort.
Van 30 mei tot 5 juni waren er nog heviger bombardementen, in voorbereiding op D-day. De Rode Week, worden die dagen genoemd. De geallieerden probeerden de bruggen over de Seine te vernietigen, zodat de Duitsers geen voorraden en versterkingen konden laten aanrukken. Het kostte 400 burgers het leven. Vijfhonderd mijnwerkers hielpen bij het redden van mensen die vastzaten onder het puin.