Kerk & religiebij de kerk

Zomaar een verhaal van een mens uit een kerk

Zoekers en zwervers leven overal, ook in de kerk. Dit is het verhaal van zomaar een mens uit een kerk.

18 May 2024 11:04Gewijzigd op 18 May 2024 11:07
beeld Sarah van der Maas
beeld Sarah van der Maas

Telkens kom ik terecht in een kerk waarvan ze zeggen: „Die bestaat niet lang meer”, of: „Dit groepje is zo klein, dat wordt niks”, of: „Hier is het hopeloos.” En toch, en toch.

Op een zondagochtend, niet lang geleden, keek ik om me heen, naar de 25 mensen in een kerkdienst, inclusief de predikant en de organist, en ik dacht: het lijkt hier wel een huisgemeente. Toen viel het kwartje. Ik zoek ze op, haast onbewust: kleine, twijfelachtige groepjes, waarvan niet zeker is of ze het zullen redden als kerk, maar waar zondag op zondag het Woord klinkt als een houvast, als een touw waaraan je je vast kunt klampen, omdat er verder weinig is om op te bouwen.

Het had anders gekund. Ik heb bloeiende gemeenten bezocht, in grote gebouwen, waar mensen twintig minuten voordat de dienst begint al op hun plek zitten omdat je anders zo moet zoeken naar een plekje. Natuurlijk heb je ook daar laatkomers, dat zijn de echte dapperen, zij schuwen het niet om voor honderden ogen zich een weg naar het midden van een lange bank te banen. De hoeken zijn immers het eerst bezet door de liefhebbers; zo’n hoek geef je niet zomaar op omdat iemand anders zo nodig een kwartier langer wilde slapen. Later begreep ik dat op die hoeken ook maar gewone mensen zitten die stiekem bang zijn voor het midden van mensenmassa’s.

In zo’n kerk hoorde ik jaren geleden, in een avonddienst waarin je door hoge, smalle ramen heen de voorjaarshemel langzaam aan donkerder zag worden, een preek. Het was eerste pinksterdag en dit was de tekst: „Maar de Trooster, de Heilige Geest, Welke de Vader zenden zal in Mijn Naam, Die zal u alles leren, en zal u indachtig maken alles wat Ik u gezegd heb.”

Elk woord werd benadrukt, het ”maar”, de Trooster, de Heilige Geest, en de belofte dat de discipelen zich Zijn woorden zouden herinneren. Ze hadden veel van Hem geleerd, toch snapten ze niet direct alles. Kort na deze woorden –uitgesproken in een lange, lange preek door hun Meester Zelf– vielen de discipelen in slaap in een donkere, verdrietige nacht, terwijl Hij, „droevig en zeer beangst”, bad tot Zijn Vader.

Ik weet niet goed waarom sommige preken je altijd bijblijven, maar dit was er zo een. Ook denk je dan: hiervan zal een ander ook wel erg onder de indruk zijn! Wat nogal eens niet zo is. Die ander zit misschien met zijn hoofd en hart bij bepaalde zorgen thuis. Of die is een andere toon of vertaling gewend, waardoor de boodschap niet landt. Tijdens een vakantie had ik een preek op een cassettebandje meegenomen, misschien was het wel deze preek over Johannes 14:26, en toen stelden de medeluisteraars er kritische vragen bij. Daar moest ik van huilen, zo diep raakte me dat; ik had zeker verwacht dat de Geest iedereen op dezelfde manier en met dezelfde woorden zou treffen en liefst ook sprakeloos maken?

Buitenstaander

Voor mijn werk verhuisde ik naar een gehucht 120 kilometer verderop, waar aan het eind van een zandpad een kerk stond. Nou ja: een kerkje, het werd de kapel genoemd. Ik wist niets, had niet eens goed uitgezocht welk kerkgenootschap het betrof. Hervormd? Vast prima. Van huis uit hoorde ik niet bij een kerk, dus alles was nog min of meer mogelijk. Wij lazen thuis preken, van de Erskines, Smytegelt en Van der Groe. Over grote en dierbare beloften (Andrew Gray), en nog veel meer. Lang geleden besloten mijn voorouders dat het allemaal niet zo best meer was in de Hervormde Kerk, ze hoopten en geloofden dat het eens beter zou worden, en tot die tijd zochten ze gelijkgestemden op in hun huizen en lazen ze samen een oudvader. Omdat de kerk maar niet beter werd, bleven ze zelf preken lezen, eerst nog samen, later vielen ze in kleinere groepjes uiteen. Ze bleven over als thuislezend gezin, of ze verdwenen.

Wij stonden buiten de kerk; het ‘voordeel’ van nergens bij horen is dat je niet zo diep geworteld bent in een gemeente waardoor je zou kunnen gaan denken dat jouw kerk de enige ware kerk is. Dat houdt de blik breed en hopelijk open. Het nadeel is dat je je altijd een buitenstaander kunt blijven voelen. Dat is de reden dat ik deze memoires schrijf – ik hoor van kerkverlaters die zich een buitenstaander zijn gaan voelen, ze horen er niet meer bij, bij hun oude gemeenschap waarin ze geworteld en opgebouwd waren. En dat raakt. Blijven, weggaan, komen of gaan – aan alle kanten zit ontzettend veel pijn, altijd weer, rond de kerken. Men zit er ook zó dicht bij de ziel, het diepste van de mens, het onsterfelijke deel zelfs.

Ook al vinden mensen nieuwe wegen, nieuwe vrienden – wie bij een kerk heeft gehoord, had een bodem van eeuwenoude stevigheid, een bestaan waar de ziel, juist de ziel, mag ademen. Een verlaten individu worden, zoals mensen die een dergelijke basis missen wel worden genoemd: dat klinkt aangrijpend. En ook in de kerk zitten verlaten mensen. Alleen zie je dat niet altijd aan de buitenkant. Wie zal het weten?

Wie weet hoe de Geest troost?

Wie weet hoe ver Psalm 139 reikt?

Het kerkje aan het zandpad bleek te liggen op het grondgebied van een hervormde gemeente, en die hervormden hadden toegang tot zo’n gedegen administratie dat hun ter ore kwam dat ik daar was komen wonen. In boeken waarvan ik het bestaan niet had vermoed stond familie van mij opgetekend: vanwege de hervormde wortels dus. Dus ging op een avond de telefoon, zomaar aan „het uiterste der zee” (althans, aan het uiterste van bos en hei). „Welkom”, zei een ouderling. Hier ontdekte ik hoe belangrijk het is dat een kerk de mensen ziet, of kent. Eén woord maakt verschil: je bent in beeld, je bent niet kwijt.

20244390.JPG
beeld Sarah van der Maas

Een andere rekensom

Het kerkje aan het zandpad was een beetje eigenwijs, het was een vrije evangelisatie en wilde vrij blijven, en viel dus net weer niet onder de verantwoordelijkheid van de kerk van de ouderling die mij opbelde. Dat gaf verder niet (voor zover ik het kon beoordelen) – en een preekregelaar zorgde er trouw voor dat er elke zondag een predikant arriveerde. Ook hier waren smalle, hoge ramen, ook daar zag ik de voorjaarslucht en in de bomen zaten fluitende vogels. Soms overwinterde er een vlinder. Buiten, de natuur, was zeer dichtbij.

Hier keek ik verwonderd om me heen: de preken waren er geregeld zo prachtig dat ik dacht: had hier de kerk niet vol moeten zitten? Minimaal met honderd mensen? Is dit echt allemaal voor ons, die paar zielen? Is er een vergissing in het spel? Maar vooral ging ik vermoeden dat God anders rekent – dat kleine kuddetjes er echt toe doen, zoals Hij in grote, ogenschijnlijk gelijkgestemde groepen de enkeling ziet. Zo is Hij.

Op een gewone zondagochtend, terwijl het vertrouwde groepje van zo’n dertig man er zat, klonk een preek over ”maranatha” – over het ”kom, Heere Jezus”. Ik herinner me hiervan dat er twee kernwoorden waren: anathèma en maranatha. De ernst van de vloek tegenover het verlangen van de roep uit Openbaring 22. In een poging te bewaren wat ongrijpbaar en onbegrijpelijk is, en onbeschrijflijk, al schreef ik mee, hele notitieboekjes vol, bestelde ik ook van deze preek een cassettebandje. Ja, dat was toen nog de manier.

Het liefst ga ik naar een kerk die dicht bij mijn huis is, en toen ik verhuisde (om aardse redenen: ik kon een leuk appartement kopen) kwam ik terecht in een nieuwe kerkelijke gemeente die groeiende was. Het was kort na 2004, en dit was zo’n gemeente waarvan ze zeiden: „Hoe durft die het aan om een predikant te beroepen?” Ze durfden. Aanvankelijk, helemaal in het begin, begon het weer met zo’n groepje van vijftig mensen. Na een aantal jaren was de kerk gegroeid, de gemiddelde leeftijd lag rond de 35. Het gebouw waarvan ik had gehoopt dat we het konden kopen, werd gekocht. Een droomkerk – die trouwens, tot andermans verdriet, overbodig was geworden. Een rooms-katholieke bezoeker was in tranen toen hij zag hoe het altaar eruit gesloopt werd.

Hier ging het vaak over de heilshistorie. God werkt op manieren die wij niet zouden bedenken, met mensen die wij niet zouden uitkiezen. Dwars door alles heen voert Hij Zijn plan uit, als een rode draad zie je dat door het Oude en het Nieuwe Testament heen, de eeuwen door. Duizend jaren zijn in Zijn ogen als één dag, en één dag is als duizend jaar.

Rond Pasen ging een preek daar eens heel lang over „máár God”, uit Efeze 2: „Maar God, Die rijk is in barmhartigheid…” – het grote contrast uit vers 4, de wending die alles anders maakt, over Hem Die doden levend maakt.

Wat is een mens, in die hele, vaak barre geschiedenis? Wat doe jij hier, wat beteken jij?

De mens is zo belangrijk dat Hij Zijn Zoon zond, zodat er verlossing uit verlorenheid mogelijk wordt, zo klonk het daar.

Vanuit de psychologie is het verklaarbaar: hoe iemand telkens in vergelijkbare situaties terechtkomt, onbewust vaak. Zo’n soort patroon zag ik dus voor ogen, onlangs op die zondagochtend in het kerkje dat haast een huisgemeente lijkt. Want kijk, daar zit ik weer, in een klein groepje. Ik verblijf in een deel van het land waar het fenomeen kerkverlating schrijnend zichtbaar is. Ooit zat de kerk hier vol, nu niet meer. De gemiddelde leeftijd van de kerkgangers ligt boven de 70: alleen grijze hoofden. Stapt er een jonger iemand binnen, dan valt dat op, en tegen iedere gast zeggen ze verheugd: ”Welkom.”

Iedereen is welkom, maar ze komen niet, tenminste niet op zondag.

Pas sinds het plein bij de kerk het startpunt van een klompenpad is, staat het weer vol met auto’s.

Hier klinken het soort korte preekjes waar een predikant die volle kerken gewend is zich ooit eens ironisch bij afvroeg: „Moeten ze daarvoor een universitaire opleiding volgen?” Ik bespeur de echo van een oordeel in mijn hart als ik de boodschap kan samenvatten met ”wees lief voor elkaar”. Maar vaker heb ik een week werk aan de bondige lessen uit de Bijbel.

Als kind kon ik mijn opa niet goed verstaan als hij bad; alleen de woorden „Gij zijt de Weg, de Waarheid en het Leven” verstond ik, en die noemde hij vaak. Dat was vast zijn lievelingstekst. In de eerste dienst die ik meemaakte in het kerkje bij het klompenpad klonken die woorden.

Een gastspreker kwam eens iets vertellen over een oom die onderduikers verborg in de Tweede Wereldoorlog en werd opgepakt. In doodsangst begonnen hij en de andere verzetsstrijders, die ’s middags tegen de muur werden gezet maar vervolgens toch naar een cel werden gebracht, vraag en antwoord 1 van de Heidelbergse Catechismus op te zeggen. Ze hieven psalmen en liederen aan en werden vertroost. „Wij moesten als kinderen elke week een psalm of een gezang uit het hoofd leren op school, en later op catechisatie een vraag en antwoord uit de catechismus”, vertelde de gastspreker. „Vaak zeiden wij: Waarom? Je kunt het toch gewoon oplezen? Onze ouders en grootouders zeiden dan: Er kan een moment in je leven komen dat het goed is om ze uit het hoofd te kennen, bijvoorbeeld in oorlogstijd.”

Het was tijdens die lezing dat ik me extra realiseerde wat de waarde is van een traditie van dingen uit het hoofd leren. Een traditie van kennis en van gebed. Van een gestage kerkgang, ook, ondanks dat altijd alles beter kan en overal wel iets mis is en mensen dagelijks struikelen in veel dingen. Er komen momenten in het leven waarop die bodem hard nodig is.

Soms hoop ik dat reformatorische christenen zich als zout zullen verspreiden en zich als naobers zullen vestigen in streken waar de vanzelfsprekendheid van het christelijk geloof voorbij is. Nu en dan stuur ik linkjes van Funda naar vrienden: „Kijk, hier staat een leuk huis te koop!” (Kom hierheen, met je kennis, met je diepgeworteld geloof, vaste hoop en vurige liefde.)

Dit is een verhaal van zomaar een mens uit een kerk. Zo heeft iedereen, iedere kerkganger, en ook iedere kerkverlater, zijn of haar eigen verhaal.

Zwerven veroorzaakt een zoeken naar de kern: wat is het dat de kerk het blijven waard maakt? Wat ik zag, is dat gelovigen over en weer karikaturen maken van elkaar. In hokjes denken maakt moeilijke kwesties overzichtelijker. In ogenschijnlijk stevige bolwerken wordt geschamperd over korte preekjes elders; in de kerken van de korte preekjes verbazen ze zich over regeltjes „van vroeger”. Kerkmensen maakten karikaturen van thuislezers, en andersom. En wie graag naar de kerk gaat, omdat zijn ziel daar kan ademen, kan zomaar een karikatuur maken van de kerkverlater.

Karikaturen zijn leugens.

Een dak boven de ziel

Bij ‘mijn’ thuislezers, buitenstaanders vanuit de kerk bekeken, een gesloten wereld naar buiten toe, heb ik iets gezien van wat we maatschappijbreed deels kwijtgeraakt zijn en waar weer om geroepen wordt: oog voor elkaar, eenvoudig leven, verantwoordelijk leven omdat morgen de laatste dag kan zijn, een besef van wat medische zorg kost, levensernst, stervensgenade. Toen ik de econoom Paul Schenderling een tijdje geleden in een podcast hoorde spreken over gaten in aarden vaten –timmer niet alles in het leven dicht via zogenaamde zekerheden, maar houd een deel open voor Gods hulp en voorzienigheid, vertrouw op Hem– dacht ik: dát herken ik. Daar heb ik voorbeelden van gezien. En dan moet ik glimlachen omdat daar een zeer oud geluid in een hedendaagse podcast van de EO klinkt. Podcast? EO? Wij hadden niet eens een radio.

Het licht van Gods genade valt dwars door structuren, vormen en grenzen heen. Door de barsten, de kieren. Als je alles op orde hebt, een stevig dak boven je hoofd, kun je ook een dak boven je ziel hebben, zei Schenderling. Waar de Geest niet doorheen kan. Door het beeld van zo’n dicht dak denk ik terug aan een rondleiding door de Lebuïnuskerk in Deventer: daar zit een luik in het dak waardoor ze vroeger met Pinksteren witte duiven loslieten, als een teken dat de Geest is neergedaald.

Ik zou niet weten wat de kerk voor bestaansrecht zou hebben zonder Hem Die in alle waarheid leidt en Die vreemdelingen weet te vinden, waar ze zich ook allemaal heen spoeden.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer