Geheimzinnig klinkt de stem van gids als hij zegt: „We dalen af naar het Romeinse Rijk.” Verwachtingsvol zet ik mijn voet op de eerste traptrede. „En let op je hoofd. Je kunt het makkelijk stoten”, zegt hij nuchter.
Wie Elst binnenrijdt en het oog laat vallen op de imposante Grote Kerk kan niet vermoeden wat er zich onder dit gebouw bevindt en wat er zich ruim 2000 jaar geleden op deze plek heeft afgespeeld.
Nog voordat ik aangekomen ben bij de stoep van de kerk, zwaait de houten voordeur open. Gids Ger de Vrieze staat in de deuropening. Een warm welkom op een plek waar het heden de fysieke resten van de geschiedenis niet helemaal overschreef.
De Grote Kerk –het huidige kerkgebouw van de protestantse gemeente in Elst– is een van de musea die sinds 2021 horen bij het Unesco-werelderfgoed de Neder-Germaanse Limes. Zo’n 2000 jaar geleden liep dwars door Nederland de noordelijke grens van het Romeinse Rijk: de limes. Die grens was duizenden kilometers lang en liep van het noorden van Engeland tot aan de rand van de Sahara in Afrika. De Romeinen bouwden waterwerken, legerkampen, wachttorens en wegen om die grens te bewaken. Met de val van het Romeinse Rijk en door de tand des tijds ging er voor het oog veel geschiedenis verloren, maar de grond in die oude grensstreek bleek genoeg overblijfselen te bewaren om het verhaal van de Romeinen in een Bataafse samenleving te illustreren.
Als ik achter De Vrieze, op weg naar de restanten van twee Romeinse tempels die zich onder de kerk bevinden, de stenen trap afdaal en meerdere keren mijn hoofd buig om het niet te stoten, is het alsof we een andere werkelijkheid binnenstappen. Onder de grond is het koel en verstild. Van de bacchanalen die gehouden werden ter ere van verschillende goden is even geen voorstelling te maken.
Overal waar ik kijk, zie ik stenen. De ene wat grover dan de andere. Een pvc-buis aan de wand maakt verbinding tussen de geschiedenis en het heden.
Een stoffig paadje voert ons tussen de restanten van de eerste en de tweede tempel –die gebouwd werd op de overblijfselen van de eerste tempel– door naar een uitgehakte opening. Die biedt ons de mogelijkheid om binnen de muren van de eerste tempel te komen. Voordat we over de drempel stappen, kijkt De Vrieze me schattend aan: „Ik bekijk even of u priesterwaardig bent”, grapt hij, „want het centrale deel van de tempel was alleen toegankelijk voor priesters.”
De Vrieze neemt plaats op een klapstoel die gereedstaat op de vloer van de eerste tempel. „De muren van de eerste tempel zijn zo’n 60 tot 70 centimeter dik. De vloer maakte men van rode stenen die aan stukken geslagen werden. Dat puin werd vermengd met cement. De vloer van de eerste tempel is gespaard gebleven, omdat het heilige gedeelte van de tweede tempel wat verhoogd was”, legt de gids uit.
De tweede tempel is gemaakt van natuursteen. Dat was afkomstig uit steengroeven in de buurt van Metz. De Vrieze: „In Rome is een document gevonden waarin er van hogerhand opdracht werd gegeven voor het ontginnen van steengroeven. Met een ossenkar werden de stenen naar de Rijn vervoerd. Per vlot zakten de bouwmaterialen vervolgens de Rijn af naar de plek van bestemming. Ook het hout van de vlotten kon men goed gebruiken bij de tempelbouw.”
Bewonderend kijkt de gids om zich heen, terwijl hij zijn laserlampje over de muren laat glijden. „De Romeinen waren echte bouwmeesters”, vindt hij. „De kwaliteit van de muren is enorm goed. Ze zien eruit alsof ze hier nog geen jaar staan.” In de onderste rij zichtbare stenen van de muur vallen me wat spleten op. De Vrieze vertelt: „De Romeinen leerden te bouwen in een waterrijk gebied. De openingen waren bedoeld om water door te laten, want als water niet door de muur kan, gaat het eronderdoor. En dan spoelt het zand weg en wordt de muur ondermijnd.”
Offerplaats
De kerk, bovengronds, is ingericht op bezoek. Aan de linkerkant van het gebouw hangt een bord waarop de geschiedenis van de plek schematisch is weergegeven. Gids De Vrieze gebaart ernaar. „Het verhaal van deze plaats begint al voor de jaartelling. We staan hier op het hoogste punt van de regio. Rond het begin van de jaartelling waren er nog geen dijken en als er hoogwater was, stond deze plek als enige niet onder water. Een veilige haven die mensen bij elkaar bracht. Zo’n plaats krijgt iets heiligs.”
Het is dan ook niet vreemd dat de Bataven die plaats gaan gebruiken als offerplaats. Rondom de kerk zijn er de bewijzen van gevonden. „Er zijn beenderen van dieren gevonden”, verduidelijkt De Vrieze. „En die lagen er niet omdat hier vroeger een slager aan het werk was”, grapt hij.
Als de Romeinen in Nederland aan macht komen, bouwen zij in het jaar 50 na Christus op de plek van de Bataafse offerplaats een tempel. „Dat de Romeinen een stenen tempel bouwden was heel bijzonder voor die tijd”, legt de gids uit. „De Bataven hadden nog nooit een stenen gebouw gezien. Zij bouwden met klei, riet en boomstammetjes. Ook was hij vrij groot naar de maatstaven van die tijd. Ongeveer zo groot als een klaslokaal.”
De Vrieze vervolgt: „Wat er toen gebeurd is, weten we niet. We vermoeden dat de eerste tempel beschadigd is tijdens de Bataafse Opstand in het jaar 70 na Christus. Rond het jaar 100 na Christus wordt er daarom op dezelfde plek een nieuwe tempel gebouwd. Een knots van een tempel”, duidt hij uit. „Een klassiek Romeins gebouw met een zuilengalerij. Die tweede tempel is de grootste die ten noorden van de Alpen gevonden is.” Zo’n groot gebouw paste bij de strategie van de Romeinen. Ze wilden indruk maken op de Bataven. En daarbij gold voor de Romeinen: stilstand is achteruitgang.
Al pratend loopt De Vrieze naar een vitrine. Hij wijst op een klein, bronzen plaatje waar zowel op de voor- als op de achterkant woorden afgedrukt staan. De randen ervan zijn wat rafelig. „De Romeinen waren best ingenomen met de Bataven. Die hadden een groot leger dat vaak in Nijmegen te vinden was. Het Romeinse leger gebruikte hulptroepen die gevormd werden door mensen van de lokale bevolking. Je kon je daarvoor aanmelden. Als je 25 jaar trouwe dienst overleefde, mocht je met pensioen. Je kreeg een diploma in de vorm van zo’n bronzen plaatje – je werd een Romein.” De Romeinse burgerrechten waren niet alleen voor de man die als soldaat gediend had. Ook zijn vrouw en de volgende generaties deelden in dat voorrecht. „Zo’n erkenning moest daarom geen vodje zijn. Het Romeinse Rijk zou immers eeuwig duren.”
Dat de Romeinen geen domme jongens waren, bleek niet alleen uit de vooruitstrevende keuze om een stenen tempel te bouwen. Ook de verf die gebruikt werd om de binnenmuren van de tweede tempel te schilderen was van goede kwaliteit. In de vitrine liggen enkele brokstukken. De heldere, lichtrode kleur valt op. De Vrieze enthousiast: „Die brokstukken zouden gisteren geschilderd kunnen zijn. De verf die op mijn huis zit, ziet er over twintig jaar niet meer zo netjes uit.” Hij wijst naar een ander brokstuk dat zwart van kleur is. „Dit stuk is van de eerste tempel. Die verf is van rood naar zwart verkleurd. In vijftig jaar tijd hebben de Romeinen hun verf enorm kunnen verbeteren.”
Ingestort
In de vijfde eeuw na Christus begint het Romeinse Rijk in te storten. Ook voor de samenleving heeft dit in eerste instantie nadelige gevolgen. Er moet een nieuw evenwicht gevonden worden. „Er was geen gezag en geen orde meer. De economie kreeg een klap en veel Romeinse kennis ging verloren”, legt de gids uit. In de achtste eeuw keert een Ierse priester het tij. „Priester Werenfried arriveert in het Gelderse Elst. Hij bouwt hij op deze plek een kerk van steen. Zo begint het christelijke deel van het verhaal van deze plek.”
Tijdens de Tweede Wereldoorlog wordt de kerk grotendeels verwoest. „Maar”, lacht De Vrieze, „ieder nadeel heeft z’n voordeel. Na de oorlog wordt het puin van de kerk opgeruimd en daar treft men, tegen alle verwachtingen in, de fundamenten van twee Romeinse tempels aan. En om het verhaal compleet te maken worden onder een woonwijk in Elst wat restanten en afdrukken van een derde Romeinse tempel gevonden.” Trots: „Elst is de hoofdstad van de Romeinse tempels.”