Moeten we menselijke robots wel willen?
Onlangs hadden we het bij het college christelijke filosofie van de techniek over humanoïde robots. Dat zijn robots die uiterlijk op mensen lijken. Ik vertelde dat het streven is om die zó goed op mensen te laten lijken dat je het verschil met een echt mens niet meer ziet. Een van de studenten kwam toen met een voor de hand liggende en toch weinig gestelde vraag: Waarom zou je dat eigenlijk willen? En inderdaad: waarom eigenlijk? Wat worden we daar wijzer van?
Het voor de hand liggende antwoord is dat het voor mensen makkelijker en prettiger is om samen te werken met iets wat of iemand die fysieke overeenkomsten met hemzelf vertoont. Als je in een fabriek met een robot moet samenwerken, is het handig als die robot, net als jijzelf, handen heeft, want dan kun je makkelijk iets geven of aannemen. Het gaat dan namelijk net zoals je altijd gewend was bij een mens. Het gaat dan eigenlijk om tamelijk oppervlakkige overeenkomsten, want die robotcollega hoeft dan niet per se gelaatsuitdrukkingen te hebben.
Of misschien toch? Als je robotcollega met de wenkbrauwen fronst omdat je hem een verkeerd stuk gereedschap hebt aangegeven, weet je dat er iets niet goed gaat. Een menselijke collega zou immers hetzelfde gedaan hebben. Maar je hoeft niet per se een gesprek met die robot te kunnen voeren. Of misschien toch? Als die robot kan zeggen: „Nee, niet de nijptang, maar de combinatietang”, zou dat toch ook wel handig zijn. Kortom, hoe langer je erover nadenkt, hoe meer de voordelen duidelijk worden van een robot waarmee je samenwerkt die uiterlijk op je lijkt.
Blauwtje
Hoe zit het dan met emoties? Moet een robot die ook vertonen, los van de vraag of een robot ze echt kan hebben? Nu we inmiddels zo ver zijn dat we in staat zijn om robots te maken die uiterlijk op mensen lijken en ook kunnen praten, komt de volgende ambitie in zicht: robots die emoties vertonen en waarmee je een ‘klik’ kunt krijgen. Zo’n robot zou bijvoorbeeld in de zorg meerwaarde hebben. Daar zijn liefde en zorg immers belangrijk. Stel je voor dat we een robot kunnen maken die onze genegenheid opwekt. Nog een stap verder: zou zo’n robot ook genegenheid voor ons kunnen hebben? Dan wordt het echt spannend.
Afgelopen maand reisde ik per vliegtuig naar de Verenigde Staten. Er is dan een uitgebreid aanbod aan films om onderweg te bekijken. Mijn aandacht werd getrokken door een film met de titel ”The Creator” (de Schepper). Nu was mijn verwachting niet direct dat het om een christelijke film zou gaan, maar ik werd toch nieuwsgierig. Het bleek te gaan om een fictief verhaal van een held die de wereld moet redden van een wapen dat door robots ontwikkeld wordt om de mensheid te vernietigen. Hij is dubbel gemotiveerd omdat zijn eigen vrouw door een robot vermoord is. Hij komt een robotkind op het spoor dat hem naar de bedenker van het wapen kan brengen, de ”Schepper”. Eigenlijk moet hij zich ook ontdoen van het kind, maar omdat het robotkind hem een aantal keren uit benarde situaties redt, krijgt hij er een emotionele band mee.
Dat thema was al eerder in verschillende sciencefictionfilms toegepast. Klassiek is de film ”A.I.: Artificial Intelligence” van Steven Spielberg, waarin een robotjongetje in een gezin concurreert met een menselijk zoontje om de liefde van de moeder te winnen. De film heeft een ontroerend einde. Met behulp van DNA-technieken wordt de moeder voor een dag herschapen uit een hoofdhaar en zegt tegen het robotjongetje dat ze altijd al van hem gehouden heeft.
Nog een voorbeeld is de film ”Her”, waarin niet eens sprake is van een humanoïde robot maar van een computerbesturingssysteem met spraakondersteuning waarmee de hoofdrolspeler een emotionele band ontwikkelt. Die film loopt af doordat de man een blauwtje loopt: het besturingssysteem heeft op internet een ander programma gevonden dat ‘ze’ aardiger vindt.
Zorgen en dienen
Voorlopig zijn dit soort vormen van artificiële intelligentie niet mogelijk, maar het streven is wel om zo ver te komen. „Maar waarom moeten we dat willen?” vroeg mijn slimme student terecht. Sterker nog: is het wel ethisch verantwoord om dat te willen? Je zou kunnen zeggen dat de vraag niet urgent is zolang we in het dagelijks leven nog vrijwel geen humanoïde robots tegenkomen, laat staan robots die zo veel op ons lijken dat we het verschil niet zien. Het gaat er in deze vraag echter niet om hoe ver we komen, maar of we die weg wel willen inslaan. Zoals sciencefiction dat in het algemeen knap doet, laat deze kunstvorm ook hier zien wat de schaduwkanten van technologie zijn. Is het wel verstandig om ons hart aan een robot te geven? De films ”The Creator” en ”A.I.” suggereren dat mensen en robots met elkaar in harmonie kunnen leven indien robots emoties krijgen en wederliefde kunnen geven. De film ”Her” laat zien dat je dan net als bij een mens de bons kunt krijgen.
Het antwoord op de vraag naar de wenselijkheid en morele verantwoordelijkheid zou weleens alles te maken kunnen hebben met onze levensovertuiging. De film ”The Creator” laat dat misschien wel het duidelijkst zien. Bij het uitvoeren van de missie van de hoofdrolspeler vallen er slachtoffers bij de vleet, zowel mensen als robots. Maar dat ene robotjongetje moet koste wat het kost beschermd worden. Is het niet van de gekke dat in deze film mensen de grootste moeite hebben om een mensenleven te respecteren, maar ondertussen een ‘robotleven’ in hoge mate beschermwaardig achten? Zouden we niet eerst eens leren om een goede omgang met elkaar te ontwikkelen voordat we aan robotliefde beginnen? Heeft de Schepper ons niet allereerst elkaar gegeven om voor te zorgen en te dienen? Dit nog los van de vraag of de robot onze liefde wel waard is als deze die toch niet echt kan beantwoorden. Want al lijkt hij nog zo overtuigend op een mens, hij is het niet. Liever dus toch maar een mens aan mijn ziekbed.
De auteur is hoogleraar christelijke filosofie aan de Technische Universiteit Delft.