Vreemde vogels in de Wilpse Klei
Vanuit mijn werkkamer kijk ik al maanden tegen een grijs wolkendek aan. Het stemde ons dan ook blijmoedig toen onlangs een zaterdag zonder neerslag werd voorspeld; zelfs de zon zou zich laten zien. Met een voorjaarsgevoel in de benen beklommen we onze fietsen. Mijn vrouw had, voor de zekerheid, haar handschoenen toch maar meegenomen. Een verstandig besluit. De temperatuur bleef royaal onder de 10 graden en de zon hield zich de gehele dag schuil. Bij gebrek aan wanten warmde ik mijn handen door ze afwisselend in een broekzak te stoppen.
Toch hadden we geen spijt van ons besluit. Een rit van ruim 50 kilometer gaf ons na de lange winter weer redelijk zicht op de situatie in ons territorium. Langs weiden en waterlopen koersten we naar Terwolde, een lieflijk dorp aan de IJssel. Het water van de rivier stond tot ver buiten de bedding. Na Deventer fietsten we de Wilpse Klei in, een onbedorven uiterwaardengebied met oude hoeven op terpen. Daar stuitten we onverwachts op een groep mannen en vrouwen van gevorderde leeftijd. Allen gehuld in groene kledij, aan de voeten laarzen of soldatenkistjes, in de hand camera’s met immense lenzen ervoor. Een bejaarde heer zat in een klapstoel achter een kijker waarmee je het heelal kunt bestuderen.
Op onze vraag naar de betekenis van dit alles, kregen we het korte antwoord: „Velduilen.” Een volgende fluisterde: „Vijf.” Sommige vogelaars kwamen uit de omgeving van Eindhoven. Er was zelfs een Duitser bij. Met koffie uit een thermoskan en geregeld een stevige boterham probeerden ze warm te blijven en de moed erin te houden. De uilen waren er, maar lieten zich net als de zon niet zien.
Wij fietsten verder, nuttigden een eenvoudige lunch in een charmante uitspanning, en vervolgden opgewarmd de tocht. Langs de gerestaureerde donjon Nijenbeek naar een volgend uiterwaardengebied: de Voorster Klei. Daar had een solitaire vogelaar zijn telelens op een ooievaar gericht, in de hoop dat het dier zich ietwat zou draaien, zodat hij het nummer op de ring aan de poot van de eiber kon lezen. „Zo goed als zeker ken ik deze”, liet hij weten. „Een exemplaar van 35 jaar oud.”
De velduilen had hij al verschillende keren gefotografeerd. „Die laten zich pas na drie uur zien”, was zijn ervaring. In kloek tempo legden we de laatste kilometers naar huis af, om daar onder het genot van een kop koffie in een warme kamer haarscherpe beelden van een gefilmde velduil te bekijken. Met de kortstondige neiging om een camera te pakken en de verkleumde vreemde vogels in de Wilpse Klei vast te gaan leggen.