Kerk & religiemeditaties over Israël

Ryle over: „En alzo zal geheel Israël zalig worden”

De Engelse theoloog John Charles Ryle (1816-1900) had grote liefde voor het Joodse volk en verwachtte een bijzondere zegen. Dat bleek uit de meditaties die in de maand februari in het Reformatorisch Dagblad verschenen. Hierbij de meditaties nog een keer, maar nu gebundeld.

Redactie kerk
1 March 2024 10:28Gewijzigd op 2 March 2024 10:04
Zicht op Jeruzalem vanaf de Olijfberg. beeld RD, Henk Visscher
Zicht op Jeruzalem vanaf de Olijfberg. beeld RD, Henk Visscher
20151146.JPG
John Charles Ryle 1816-1900. beeld RD

John Charles Ryle (1816-1900) kwam uit het Engelse Macclesfield. Hij was zoon van een vermogend bankier. Hij studeerde aan de prestigieuze Universiteit van Oxford. Ryle werkte daarna als jurist in Londen en bij de bank van zijn vader. Maar die ging failliet. Ryle werd predikant in de Anglicaanse Kerk van Engeland en uiteindelijk bisschop te Liverpool. Veel van zijn werken zijn vertaald.

De meditaties komen uit een preek die hij in 1867 publiceerde over Romeinen 11:26: „En alzo zal geheel Israël zalig worden; gelijk geschreven is: De Verlosser zal uit Sion komen en zal de goddeloosheden afwenden van Jakob.”

En alzo zal geheel Israël zalig worden

Dit is een van de belangrijke onvervulde profetieën van de Heilige Schrift. Vele ongelooflijke en onverwachte gebeurtenissen hebben sinds die profetie plaatsgevonden. Vaak is de wereld op haar kop gezet en in verwarring gebracht. Keizerrijken en koninkrijken zijn opgekomen en ten val gebracht. Natiën en volkeren zijn verworden en verdwenen. Zichtbare kerken zijn verdwenen en hun kandelaren zijn weggenomen. Maar tot op dit moment is Paulus’ profetie, dat „geheel Israël zalig zal worden”, onvervuld gebleven. Voor een eenvoudig mens, die bewaard is gebleven voor traditionele uitleg, lijken deze woorden erg simpel. Het is niet net als de tempel in het gezicht van Ezechiël, een duister en onbegrijpelijk iets. Het komt niet tot ons door middel van symbolen, zoals de bazuinen, zegels, fiolen en beesten in de Openbaring, waarover men het waarschijnlijk tot de wederkomst van Christus niet eens zal worden en waarnaar zelfs de knapste uitleggers slechts kunnen gissen. Niets van dat alles!

De zin die voor ons ligt is een eenvoudig uitgesproken bewering. Ik geloof zonder meer, dat hij precies betekent wat hij lijkt te betekenen. Ik geloof zondermeer, dat hij precies betekent wat hij lijkt te betekenen. Zullen we iets van deze zin ontleden. „En alzo”: betekent: „En dan, en dan ten laatste”. Het is meer een uitdrukking van tijd, en niet van „de wijze waarop”.

Het woordje ”alzo” hier is als in Handelingen 7:8: „En de Heere gaf hem (Abraham) het verbond der besnijdenis en alzo gewon hij (Abraham) Izak”; en in 1 Thessalonicenzen 4:17: „En alzo zullen wij altijd met de Heere wezen”. „Israël zal zalig worden”: dat wil zeggen de Joodse natie en het Joodse volk. Het kan onmogelijk op de heidenen betrekking hebben, omdat zij in de voorafgaande tekst genoemd worden, in directe tegenstelling tot de Joden: „Dat de verharding voor een deel over Israël gekomen is, totdat de volheid van de heidenen zal ingegaan zijn” (Romeinen 11:25). „Geheel Israël”: dat wil zeggen: het gehele volk der Joden. Dat kan niet slaan op een klein verkoren overblijfsel. Met name in dit hoofdstuk worden de Joodse natie en de verkiezing uit Israël in tegenstelling tot elkaar genoemd (Romeinen 11:7). „Geheel Israël zal zalig worden”: dat wil zeggen dat ze zalig zullen worden van hun huidig ongeloof en dat hun ogen geopend zullen worden en zij in de ware Messias zullen geloven. Dat ze uit hun lage staat verlost en weer in de gunst van de Heere hersteld worden. Dat ze een heilig volk zullen worden en tot een zegen voor de wereld zullen zijn.

Bijzondere geschiedenis

Laten we onze aandacht vestigen op punten met betrekking tot Israël die iedere vriend der Joden altijd opnieuw en helder voor ogen zou moeten houden. Afgezaagd en bekend zoals ze bij sommigen overkomen, worden ze toch vaak vergeten en over het hoofd gezien door anderen. Ik vraag u daarom acht te slaan op de bijzondere geschiedenis van dit Israël, dat eenmaal „zalig zal worden”. Voor de feiten van die geschiedenis zal ik eenvoudig verwijzen naar de Bijbel.

Wat het moderne scepticisme er ook van zegt, de geschiedenis die dat eerbiedwaardige oude boek verhaalt, is even betrouwbaar als de geschiedenis van welk oud volk dan ook. We hebben niet meer recht haar accuratesse te betwisten dan die van de geschiedenissen van Egypte, Assyrië, Perzië en Griekenland. Integendeel, er is een voortdurende stroom van bewijzen dat de oudtestamentische memoires van het Joodse volk volledig waar en betrouwbaar zijn. We zien dat het Joodse volk meer begunstigd is geweest door God, gedurende bijna 1500 jaar, dan enig ander volk op aarde. Met recht kon David zeggen: „En wie is, gelijk Uw volk, gelijk Israël, een enig volk op aarde, hetwelk God is heengegaan Zich tot een volk te verlossen?” (2 Samuël 7:23). Het was het enige volk op aarde waaraan het God behaagde Zich te openbaren. Hun zijn de woorden Gods toevertrouwd (Romeinen 3:2).

Terwijl alle overige volkeren overgelaten werden om in hun eigen wegen te wandelen en te leven in morele en geestelijke duisternis, werden de Joden overladen met een onvoorstelbare hoeveelheid licht en kennis. De eenvoudigste priester in Salomo’s tempel was een veel groter theoloog dan Homerus. Daniël en Ezra wisten meer over God dan Socrates, Plato, Pythagoras en Cicero bij elkaar.

De Joden werden uit Egypte gebracht door een wonderlijke tussenkomst, geplant in Palestina, een van de meest uitgelezen streken der aarde, en afgebakend en afgezonderd van andere naties door bijzondere gebruiken en gewoonten. Zij werden voorzien van een morele wet uit de hemel, die zo volmaakt was dat tot op de dag van vandaag er niets van af te dingen of eraan toe te voegen valt. Ze werden geleerd God te aanbidden met ceremoniële gebruiken en verordeningen die, hoe drukkend ze wellicht ook op ons overkomen, op grootse wijze waren aangepast aan de menselijke natuur en de mensen voorbereidde op een hogere bedeling. Ze werden voortdurend gewaarschuwd en onderricht door profeten, en beschermd en verdedigd door wonderen. Kortom, als genade en zachtmoedigheid een volk goed zouden kunnen maken, dan was er geen volk op aarde zo goed als Israël. Terwijl Egypte, Babel en Griekenland de werken van hun eigen handen vereerden, was alleen de Jood een aanbidder van de enige ware God.

Het volk Israël was helaas geneigd zich van God af te wenden. Steeds vervielen ze in afgoderij en boosheid en verzaakten de dienst van de God der vaderen. Steeds weer opnieuw werden ze getuchtigd vanwege hun zonden en overgegeven in de handen van de volkeren rondom hen. De Midianieten, Filistijnen, Ammonieten, Syriërs en Babyloniërs waren roeden waarmee ze herhaaldelijk werden gekastijd. Van de tijd van de Richteren tot de tijd van de Kronieken zien we een treurige opsomming van voortdurend terugkerende opstand tegen God en steeds terugkerende straffen. Klaarblijkelijk was er geen volk dat zo weerspannig was en dat zo gemakkelijk het verkregen onderricht terzijde wierp. Een volk dat zo genadig werd behandeld en dat toch zo ongelovig en onboetvaardig was. We zien uiteindelijk dat Israël na 1500 jaar door God werd overgegeven aan een beangstigende bestraffing en dat ze de wrange vruchten van hun eigen zonden moesten plukken.

Na herhaaldelijk Gods profeten te hebben verworpen, bereikten hun zonden een hoogtepunt door het verwerpen van Gods eniggeboren Zoon. Ze weigerden hun ware Koning, Davids grote Zoon, en wilden alleen de keizer als hun vorst. Tenslotte was de beker van hun ongerechtigheid vol. Jeruzalem werd overgegeven in de handen der Romeinen. De heilige en schone tempel werd verbrand. De Mozaïsche inzettingen kwamen tot een einde. De Joden zelf werden uit hun land verstoten en verstrooid over de gehele wereld.

Wonderlijk en uniek

De geschiedenis van Israël is wonderlijk en uniek en volstrekt anders dan wat ook bij mensen bekend is. Nooit werd een volk zo bijzonder begunstigd en tevens zo bijzonder gestraft. Nooit kwam een volk tot een dergelijke hoogte en nooit viel een volk zo diep. Nooit was er zulk een ontaarding van de menselijke natuur en de voortdurende tendens tot moreel en geestelijk verval.

Zij die ons zo graag wijzen op het feit, dat zachtheid en liefde voldoen om mensen te hernieuwen en hen op het goede spoor te houden, vergeten altijd de machtige les die ons door de geschiedenis van de Joden wordt geleerd. De verdorvenheid van de mens is een veel ernstiger ziekte dan de moderne filosofen veronderstellen. Israël werd omgeven door genade en zachtmoedigheid en nochtans viel het. Laat dat nooit vergeten worden.

Israël neemt als volk vandaag de dag een bijzondere plaats in. Ik verwijs naar feiten die ieder intelligent en goedgeïnformeerd mens kan inzien, of hij nu gelovig is of niet. Ik zal zoiemand toestaan mijn Bijbel voor een ogenblik te sluiten en zal hem niet vragen naar teksten te luisteren. Ik zal alleen aan feiten refereren en ik daag hem uit die te weerleggen, als hij dat kan. Ik beweer dan, dat de Joden op dit moment een bijzonder volk zijn en uitermate verschillen van ieder ander volk op aarde.

Gedurende vele eeuwen zijn de Joden verstrooid geweest over de ganse aarde, zonder land, zonder regering, zonder hoofdstad, overal vreemdelingen en bijwoners die vaak hevig vervolgd en zeer kwalijk behandeld werden. Toch blijven ze tot op dit moment een onderscheiden en afgezonderd volk, meer dan enig ander volk op aarde.

De wonderlijke woorden van die vreemde profeet Bileam, die door God gedwongen was te spreken, zijn letterlijk waar: „Dat volk zal alleen wonen, en het zal onder de heidenen niet gerekend worden” (Numeri 23:9). Van welk volk op aarde kunnen deze dingen gezegd worden? Ik zeg met overtuiging: Geen!

Toen Ninevé en Babylon, Tyrus en het honderdpoortig Thebe in Egypte, Susan en Persépolis, Carthago en Palmyra werden vernietigd, wat gebeurde er toen met hun inwoners? We kunnen die vraag niet beantwoorden. Ze werden ongetwijfeld gevangen genomen en weggevoerd. Maar waar bevinden ze zich nu? Niemand die het weet.

Toen de Saksen, de Denen, de Normandiërs en de Vlamingen tijdens de vervolgingen van Alva en de Fransen na het edict van Nantes zich vestigden in Engeland, wat werd er toen van hen? Zij werden geleidelijk opgenomen in onze eigen bevolking en hebben over het algemeen hun nationale eigenschappen verloren, met uitzondering misschien van hun namen. Zoiets echter heeft nooit plaatsgehad bij de Joden. Nog altijd zijn ze volkomen onderscheiden en hebben ze zich niet vermengd.

Zelfs wat betreft tamelijk onbelangrijke zaken zijn de Joden totaal verschillend van welk ander volk op aarde dan ook. De tijd ontbreekt om die verschillen uitvoerig te behandelen. Ze onderscheiden zich in gebruiken en gewoonten. De volharding waarmee ze vasthouden aan de zaterdagse sabbat en aan de feesten waartoe hun wetten hen verplichten, zou de christenen tot schaamte moeten bewegen. Ook op andere terreinen zijn ze onderscheiden.

Niet vernietigd

Kortom, als er een volk is dat zo onderscheiden en gekenmerkt is ten opzichte van andere, dan is dat Israël. Hoewel de Joden eeuwenlang onder de heidenen hebben geleefd, zijn ze nog even verschillend van de heidenen als zwart verschillend is van wit en lijken ze even onmogelijk vermengbaar of oplosbaar, als water te vermengen is met olie. Hoe is deze bijzondere stand van zaken dan te verklaren? Waar kunnen we een reden vinden voor de unieke en bijzondere positie die de Joden in de wereld innemen? Dit volk neemt nog in tegenstelling tot andere volken steeds zo’n buitengewone plaats in.

Na vele eeuwen is het volk Israël noch vernietigd, noch verpletterd, noch verdampt, noch vermengd, maar leeft het nog even onderscheiden en bijzonder als in de dagen dat Titus’ triomfboog in Rome werd opgericht (als overwinning op de Joden, red.). Ik heb niet het minste idee hoe de Joden erin slagen zo lang onderscheiden te blijven voortbestaan. Deze vragen kunnen niet worden opgelost door mensen die de waarheid van de Heilige Schrift ontkennen. Ik ben nooit een eerlijke poging tegengekomen van de zijde van de ongelovigen. De vragen over de plaats van Israël zijn voor veel moderne theologen als een steen des aanstoots die zij wellicht verachten, maar die ze geenszins kunnen verplaatsen of optillen. God heeft onnoemelijk veel getuigen voor de waarheid van de Schrift. Wilde men zich echter maar de moeite getroosten ernaar te luisteren! Toch kunt u ervan op aan dat er geen getuige is die zo onbeantwoordbaar is als degene die zich voortdurend voor de ogen der mensen doet gelden. Die getuige is de Jood. De vraag over de uitzonderlijke en unieke positie van het Joodse volk behoeft niemand tot twijfelmoedigheid aan te zetten indien hij de Bijbel gelooft. Nadat u eenmaal dat Boek hebt opengeslagen, wordt de knoop die de sceptische geest zo vaak heeft verbijsterd door u heel eenvoudig ontward. De Bijbel die u in uw handen hebt, verschaft u een volledige verklaring.

Ik wil staande houden, dat de bijzondere positie, die Israël inneemt op aarde gemakkelijk te verklaren is vanuit de Heilige Schrift. De Joden vormen immers een volk dat door God apart gehouden is voor een groots en bijzonder doel. Dat doel is: hen als een middel te gebruiken om in het laatste der dagen de wereld bekend te maken met Gods toorn over de zonde en het ongeloof en Gods almacht en Zijn almachtige ontferming. Zij worden terzijde gehouden, opdat zij tenslotte gered, bekeerd en naar hun eigen land teruggebracht kunnen worden. Zij zijn apart gehouden en in stand gehouden, opdat God in hen Zijn grote haat tegen de zonde, maar tevens Zijn grote vergevende liefde en grote macht om te bekeren kan laten zien aan engelen en mensenkinderen. Dat zal nimmer beseft worden tot op de dag dat „gans Israël zal zalig worden”.

Toekomstverwachting

Laten we acht slaan op de bijzondere toekomstverwachting van Israël. De uitzonderingspositie van de Joden is vandaag de dag tegelijkertijd leerzaam en allerpijnlijkst. Nog altijd leven ze onder het rechtvaardig ongenoegen van God, omdat ze Zijn profeten verachtten en Zijn leringen verwierpen, omdat ze weigerden de stem van Zijn Schriften, die ze iedere sabbatdag hoorden, te geloven.

Omdat de Joden de Vorst des levens doodden en Zijn moordenaars en verraders waren, kwam Zijn wraak „met vlammend vuur” op hen neer en gedurende een tijd werden zij afgewezen en verworpen. Net als Kaïn sloegen zij hun heilige Broeder, net als Kaïn zijn ze uitgestotenen en zwervers op aarde en dragen zij het merkteken van Gods ongenoegen. Het bloed van de Messias, Die zij doodden, is over hen en hun kinderen gekomen. Hun ogen zijn verblind. De sluier ligt nog op hun harten. Zij staan heden voor de wereld als een baken op een berg, als een permanente getuige dat niets zo beledigend is voor God als ongeloof, formalisme, eigengerechtigheid en het misbruik van voorrechten. Zo is hun huidige positie.

Maar wat is hun toekomstperspectief? Laten we ons andermaal tot de Bijbel wenden en zien. De geschiedenis van Israël is nog niet ten einde! Er moet nog een wonderlijk hoofdstuk aan de mensheid geopenbaard worden. De Schrift vertelt ons overduidelijk dat er een tijd komt waarin de positie van Israël zich totaal zal wijzigen en dat het andermaal in de gunst van God zal komen te staan. Immers, wat zegt de Schrift dat niet zal uitkomen? Wat is in dat boek voorspeld dat ooit zal kunnen falen? Ik lees dat: „Wanneer het tot de Heere zal bekeerd zijn, zo wordt het deksel weggenomen” (2 Korinthe 3:16).

In die dagen „zal er een fontein geopend zijn voor het huis Davids, en voor de inwoners van Jeruzalem, tegen de zonde en tegen de onreinigheid” (Zacharia 13:1). Ik dring er bij u op aan om in herinnering te houden dat de primaire toepassing van deze profetieën van Zacharia letterlijk voor de Joden geldt. Lees en overdenk vooral wat God in Ezechiël 36:24-38 tot Israël spreekt. Opnieuw herinner ik u eraan dat deze wonderlijke passage in de eerste plaats op de Joden van toepassing is. Ongetwijfeld is het de Kerk van Christus toegestaan er een geestelijke toepassing uit te verkrijgen. Laten we echter nooit vergeten dat de Heilige Geest het allereerst liet optekenen ten bate van Israël.

De tijd zou me ontbreken om alle Schriftgedeelten aan te halen waarin de toekomstverwachting van Israël geopenbaard wordt. Jesaja, Jeremia, Ezechiël, Hosea, Joël, Amos, Obadja, Micha, Zefánja, Zacharia: zij allen verklaren dezelfde dingen. Zij allen voorspellen met meer of mindere stelligheid dat aan het einde van deze bedeling de Joden naar hun eigen land zullen terugkeren en in de gunst des Heeren hersteld zullen worden. Ik ben niet onfeilbaar in de interpretatie van de Heilige Schrift. Ik kan alleen zeggen dat de toekomstige redding van Israël als volk, hun terugkeer naar Palestina en hun algemene bekering tot God net zo duidelijk staan beschreven in Gods Woord als iedere andere voorzegging.

Tot bekering

Wat de tijd betreft waarin Israël tot bekering zal komen: ik schrik ervoor terug om daar een mening over te geven. Ongetwijfeld zijn er „vele tekenen der tijden” die de ernstige aandacht opeisen van alle christenen en het zou niet moeilijk zijn deze op te sommen. Desondanks zijn we slechte beoordelaars van datgene wat er in onze eigen tijd gebeurt. We zijn te vlug geneigd er al te grote aandacht aan te besteden, eenvoudig vanwege het feit dat het ook onszelf betreft.

Laten we volstaan met te geloven dat, wat God ook gesproken heeft aangaande Israël, Hij dat op Zijn tijd zal vervullen. Laten we niet overhaast tewerk gaan met het vaststellen van data. De laatste woorden van de Heiland zijn uiterst leerzaam. Toen de discipel zei: „Heere, zult Gij in deze tijd aan Israël het koninkrijk weer oprichten?”, antwoordde Hij: „Het komt u niet toe, te weten de tijden of gelegenheden, die de Vader in Zijn eigen macht gesteld heeft” (Handelingen 1:6,7).

Voor de bestudering van de profetie is dit allerleerzaamst en dit verschaft een bijzondere zegening. Het is niet verstandig om zelf profeten te worden en dat brengt het christendom slechts in diskrediet. Wat betreft de wijze, waarop de gehele zaligmaking van Israël tot stand zal komen doen we er goed aan, deze niet van al te nabij te bezien. We moeten overhaaste speculatie en eigen interpretatie zien te voorkomen.

Als ik met de grootste voorzichtigheid een mening naar voren mag brengen, dan komt het mij voor dat de Schrift aangeeft dat Israëls bekering niet zal plaatshebben zonder een zeer grote bezoeking, een die zeker veel groter was dan degene die voorafging aan hun verlossing uit Egypte. Ik zie veel in de woorden van Daniël: „Als het zulk een tijd der benauwdheid zijn zal, als er niet geweest is sinds dat er een volk geweest is tot op dienzelven tijd toe; en te díén tijde zal uw volk verlost worden, al wie gevonden wordt geschreven te zijn in het boek” (Daniël 12:1). Ik geloof dat de woorden van Zacharia nog vervuld moeten worden: „En het zal geschieden in het ganse land, spreekt de Heere, de twee delen daarin zullen uitgeroeid worden en de geest geven, maar het derde deel zal daarin overblijven. En Ik zal dat derde deel in het vuur brengen, en Ik zal het louteren gelijk men zilver loutert, en Ik zal het beproeven gelijk men goud beproeft; het zal Mijn Naam aanroepen en Ik zal het verhoren; Ik zal zeggen: Het is Mijn volk; en het zal zeggen: De Heere is mijn God” (Zacharia 13:8,9).

Toch geef ik volmondig toe dat dit diepe verborgenheden zijn. Het zij u en mij voldoende te weten dat Israël teruggebracht zal worden, en bekeerd en gered zal worden.

Laat me dit deel van mijn verhandeling afsluiten met de woorden van de apostel: „O diepte des rijkdoms, beide der wijsheid en der kennis Gods, hoe ondoorzoekelijk zijn Zijn oordelen, en onnaspeurlijk Zijn wegen!” (Romeinen 11:33). Laten we slechts het grote principe, opgetekend door Jeremia, vasthouden: „Maar gij, Mijn knecht Jakob! Vrees niet, en ontzet u niet, o Israël! Want zie, Ik zal u verlossen uit verre landen, en Uw zaad uit het land hunner gevangenis; en Jakob zal wederkomen, en stil en gerust zijn, en niemand zal hem verschrikken. Gij dan, Mijn knecht Jakob! Vrees niet, spreekt de Heere; want Ik ben met u; want Ik zal een voleinding maken met al de heidenen, waarheen Ik u gedreven zal hebben, doch met u zal Ik geen voleinding maken, maar u kastijden met mate, en u niet gans onschuldig houden” (Jeremia 46:27,28).

Schuld van christenen

Wel wil ik u nu vragen eens acht te slaan op de bijzondere schuld die christenen hebben ten opzichte van Israël. Ik zal hier heel kort bij stilstaan, omdat het een aspect is waarmee de meeste mensen vertrouwd zijn. Toch is het een aspect van zo’n groot belang dat ik er absoluut niet aan voorbij durf te gaan. Wij moeten allen hieraan herinnerd worden. Dat iedere christen schuldig en verplicht is zijn naaste goed te doen is een van de eerste grondbeginselen van het Evangelie.

Een onwetend, vormelijk kerkganger die nooit zijn Bijbel leest of nooit met geheel zijn hart bidt of ernstig nadenkt over zijn ziel, zal dit wellicht niet begrijpen. Hij is vlug geneigd om met Kaïn te zeggen: „Ben ik mijns broeders hoeder?” of: „Laat eenieder zich met zijn eigen zaken bemoeien.” Maar een mens die door de Heilige Geest geleerd is, die zijn zonden gevoelt, en de smaak van de vrede met God heeft mogen proeven, zo iemand zal ernaar verlangen aan anderen goed te doen. Hij zal te doen hebben met hen die zonder God en zonder Christus voortleven. Hij zal zeggen: „Ik ben schuldig aan Griek en heiden, aan Afrika en India, China en Brazilië, om te doen wat ik kan om zielen te redden en anderen deelgenoot van mijn zegeningen te maken.”

Nu vraag ik zo iemand vandaag om ernstig onder ogen te zien of hij geen speciale verplichtingen tegenover de Joden heeft. Ik vraag hem zich te binnen te brengen dat er bijzondere redenen zijn waarom we meer dan gewone zorg voor Israël zouden moeten hebben. Aan wie danken wij onze Bijbel? Door wiens handen werd dat gezegende boek geschreven? Een boek zonder welk we nimmer getroost zouden kunnen leven en nimmer zouden kunnen sterven? Aan de Joden.

De pennen die de Heilige Geest begeleidde om op te schrijven wat Hij ingaf, werden alle door Joodse vingers vastgehouden. De handen die aan het werk werden gezet om dat onvergelijkbare zwaard van de Heilige Geest te smeden, waren Joodse handen. Iedere keer dat we de Bijbel, dat wonderbaarlijk boekwerk, ter hand nemen, een werk waarvan geen ongelovige het bestaan en het wezen kan verklaren, een werk waaruit we telkens weer lering, verbetering en terechtwijzing ontvangen, dat werk kwam deels voort uit het Joods verstand. De tekst waaruit we heden nog leven, de tekst waaraan we zullen vasthouden op weg naar de dood, de tekst die ons een staf zal zijn als we moeten afdalen naar de doodsrivier, diezelfde tekst werd allereerst zwart op wit gezet door Joden. Welnu, is dat niet iets groots?

Aan wie danken we de eerste Evangelieverkondiging? Wie waren de eersten om uit te gaan in de wereld en om de onnaspeurlijke rijkdommen van Christus aan de heidenen te verkondigen? Opnieuw zeg ik: het waren allen Joden. De mannen de in het begin de wereld omkeerden en de heidense tempels van hun aanbidders beroofden, en bovendien de filosofen van Griekenland de mond snoerden, en koningen en heersers op hun zetels deden beven, en die de Naam van de gekruisigde Jezus van Nazareth meer invloed deden hebben dan de keizers: het waren kinderen van Israël.

Velen stierven spoedig om hun geloof. De lamp die zij aanstaken werd door menigten van bekeerde heidenen die hun voetsporen volgden, ter hand genomen. Het feit blijft, dat de eersten die dat gezegende werk begonnen, dat werk waarop het hele kerkelijke leven gebouwd is en waar het van afhangt, allen Joden waren. In welke situatie zou Europa zich op dit moment bevinden, als er niet de invasie geweest was van Joodse predikers, die gehoor gaven aan de oproep: „Kom over en help ons”? Voorzeker, ook dat is niet niets.

Boven alles, wat zullen we zeggen van het grote feit dat de vrouw waaruit de Zaligmaker werd geboren een Joodse vrouw was? Toen dat grote geheimenis, de vleeswording van Christus, plaatsvond –een geheimenis waarop zovelen een smet werpen–, toen het Woord vlees werd, was de maagd, die op zulk een wonderbaarlijke wijze het leven gaf aan een Zoon, een maagd uit het huis van David. Dat grote voorrecht viel geen koninklijke familie uit Assyrië, Perzië, Griekenland of Rome ten deel. Dat kostbare bloed dat op Golgotha werd gestort voor onze redding, was het bloed van een Man die ons in alles gelijk werd, uitgenomen de zonde. Deze Man nam de natuur aan van een mens, geboren uit het volk van Israël. Zo was Hij de Middelaar van God en mensen.

Laat nooit vergeten worden dat het zaad van de vrouw, dat de kop van de slang vermorzelde, de Middelaar werd tussen God en de mensen, Die de gelijkenis van een dienstknecht aangenomen heeft, hoewel Hij Gode even gelijk was, dat Hij het een vreugde heeft geacht een Jood te worden. „Hij nam het zaad van Abraham aan” (Hebreeën 2:16). Wanneer deze feiten geen bijzondere claim leggen op de christenen, dan heb ik mij schromelijk vergist.

Evangelie brengen

Ten overstaan van de Bijbel, de prediking van het Evangelie en de persoon van Christus ben ik zo stoutmoedig te zeggen dat christenen inderdaad een bijzondere plicht tegenover Israël hebben. Als er zoiets in de wereld bestaat als dankbaarheid, heeft iedere christen op aarde een zware verplichting ten opzichte van de Joden. Aan de ene kant kunnen we deze schuld direct betalen door het Evangelie bij de Joden te brengen, waar zij zich dan ook op aarde bevinden. Zij zullen ongetwijfeld met bijzondere wijsheid, inzicht en voorzichtigheid benaderd moeten worden. Zij dienen niet als heidenen benaderd te worden, maar als mensen die de halve waarheid reeds kennen, die het Oude Testament evengoed geloven als wij, hoewel ze de volle betekenis ervan niet verstaan en aannemen. De ervaring leert dat er alle reden is om hen die met liefde en geduld pogen Israël naar de ware Messias, de Christus Gods, te brengen, aan te moedigen.

Net als in de tijd der apostelen, hoewel het volk Israël als geheel volhardt in het ongeloof, is daar een „overblijfsel, naar de verkiezing der genade”. Als Saulus, de Farizeeër, bekeerd werd en een christen werd, waarom zouden we dan wanhopen aan de bekering van welke Israëliet op aarde dan ook in Europa, Azië, Afrika of Amerika? We kunnen ook onze schuld indirect vereffenen door te trachten de struikelblokken te verwijderen die nu tussen de Joden en het christendom liggen.

Het is een treurige belijdenis die gedaan moet worden: dat er wellicht niets is dat Israël zo verhardt in het ongeloof als de zonden en de onrechtlijnigheid van belijdende christenen. De naam van Christus wordt te vaak gelasterd onder de Joden vanwege het gedrag van hen die zich christenen noemen. Wij wekken weerzin op bij Israël voor de deur des levens en maken hen weerspanning door ons gedrag. Afgoderij onder de rooms-katholieken, scepticisme onder de protestanten, verwaarlozing van het Oude Testament, minachting voor de leerstelling van de verzoening, schaamteloze zondagsontheiliging, wijdverspreide zedeloosheid – al deze dingen hebben ongetwijfeld een grote invloed op de Joden. Ze hebben ogen en kunnen zien. De naam van Christus wordt onder hen misbruikt en gelasterd, niet in het minst vanwege de gedragingen van hen die in Zijn Naam gedoopt werden.

Toepassing

Laat ik ten slotte een paar woorden van toepassing uitspreken. Neem deze zaak ter harte vanwege de belangrijke plaats die de kwestie in de Heilige Schrift inneemt. Gewen u aan de gewoonte om de profetieën te lezen met slechts een letterlijke interpretatie van de eigennamen. Verwerp het idee dat Jakob, Israël, Jeruzalem, Juda en Sion alleen slaan op de christenen en dat de voorspellingen over de wederkomst slechts geestelijk verstaan moeten worden en de voorspellingen over de eerste Advent letterlijk.

Er is een nauwe verwantschap tussen het Joodse volk en de beëindiging van deze bedeling door de wederkomst van Christus. Staat er niet geschreven: „Als de Heere Sion zal opgebouwd hebben, zal Hij in Zijn heerlijkheid verschijnen” (Psalm 102:16)? En: „Indien hun verwerping de verzoening is der wereld, wat zal de aanneming wezen, anders dan het leven uit de doden” (Romeinen 11:15)? De woorden die de engel Gabriel richtte tot de maagd Maria zijn nog nimmer vervuld: „Hij zal over het huis Jakobs Koning zijn in der eeuwigheid, en Zijn Koninkrijk zal geen einde zijn” (Lukas 1:33).

De tijd is kort. De nacht van de wereld komt naderbij. Als er ooit een natie „op een dag wordt geboren”, dan zal die natie Israël zijn. Laten we om die gezegende voltooiing bidden en naar gewoonte onze gaven besteden in het werkelijke geloof van de woorden: „En alzo zal geheel Israël zalig worden.”

John Charles Ryle, bisschop te Liverpool

Preek over Jeremia 31: Het verstrooide Israël vergaderd
Preek over Romeinen 11: En alzo zal geheel Israël zalig worden

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer