Zes miljoen Joden werden omgebracht, en dat moet verteld blijven worden. Omdat een deel van de mensheid de Holocaust ontkent. En omdat Joden steeds meer met haat te maken krijgen. Net als toen.
Die boodschap klonk donderdag in Herinneringscentrum Kamp Westerbork tijdens een studiedag over Holocausteducatie. Het centrum organiseert die studiedagen sinds 2018, samen met het Landelijk Steunpunt Gastsprekers en de vereniging van geschiedenisdocenten.
David van der Molen, heette de baby van wie een foto op het scherm verschijnt. Een van zijn twee zusjes kijkt vertederd op hem neer. Broer Meijer staat links. Moeder Heintje zit rechts. Vader Bennie is er niet bij. Misschien te druk met zijn autohandel in Bennebroek. Of hij maakte de foto.
Bennie wilde zijn gezin bij elkaar houden. Daarom sloeg hij meerdere aanbiedingen van onderduikadressen af: de gezinsleden konden er niet samen terecht. Het gezin werd naar Westerbork gedeporteerd. Op 25 januari 1944 –donderdag 80 jaar geleden– moesten ze met 942 anderen in de trein naar Auschwitz. Daar werden ze na aankomst omgebracht. Alle zes.
Minister Paul van Primair en Voortgezet Onderwijs begint haar toespraak met dat verhaal. Zo zijn er wel 107.000 verhalen te vertellen, want zoveel Joden werden uit Nederland weggevoerd. „Grotendeels vanaf hier”, zegt de minister. Het kamp bij het Drentse Hooghalen was „voorportaal van het vernietigingskamp”. Ook voor honderden Sinti en Roma.
De minister wijst op de belangrijke taak van onderwijsgevenden: „U zet zich in om deze complexe, barbaarse, bijna niet te bevatten periode door te geven aan uw leerlingen. Ik kan het belang daarvan niet genoeg benadrukken. In de huidige samenleving is er steeds meer antisemitisme. Dat is onacceptabel. Docenten helpen feiten van fakenieuws te onderscheiden en lessen uit het verleden toe te passen in het heden.”
Marc van Berkel, sinds september bijzonder hoogleraar Holocausteducatie aan de Radbouduniversiteit in Nijmegen, kan de noodzaak daarvan met cijfers laten zien. Toen hij in 2019 onderzoek deed, bleek 32 procent van de leerlingen het begrip Holocaust niet te kennen en slechts 28 procent wist dat de meeste slachtoffers uit Oost-Europa kwamen. Slechts 48 procent wist wat antisemitisme is. Onderzoek in 2021 liet zien dat 23 procent van de ondervraagde jongeren dacht dat de Holocaust een mythe is, 60 procent meende dat de Jodenvervolging er alleen buiten Nederland was en 33 procent wist niet dat Anne Frank in een kamp stierf.
PVV en FVD
Van Berkel wijst op de verspreiding van desinformatie –„bescherm de feiten!”– en op de heropleving van rechts-populistische bewegingen, „overal ter wereld”. Hij noemde Portugal als voorbeeld, waar een partij die zich tegen Sinti en Roma keert, bij deelraadsverkiezingen de tweede in grootte werd. „Een gemeenschap die daar al generaties leeft en weinig problemen veroorzaakt, wordt opeens bestempeld tot zondebok.”
Zelf kreeg de hoogleraar zo’n tien haatmails vanwege opmerkingen die hij eerder deze maand samen met andere historici in het Historisch Nieuwsblad maakte in het artikel ”PVV-zege roept vragen op over effect van oorlogseducatie”. Antisemitische uitingen uit „FVD-achtige kringen” zijn volgens Van Berkel erger dan die uit islamitische hoek. Volgens hem kan een docent nooit neutraal zijn en hoeft hij zijn mening niet te verstoppen als bescherming van de democratische rechtsstaat in het geding is.
Volgens Bertien Minco, directeur van Herinneringscentrum Kamp Westerbork, helpen slechts twee dingen tegen antisemitisme: kennis en ontmoeting. Dat laatste wordt lastiger nu veel ooggetuigen van de oorlog niet meer in leven zijn.
Goed en kwaad
Veel ooggetuigen kónden overigens eerst niet over hun ervaringen vertellen. Zoals G.L. Durlacher (1928-1996), die Auschwitz en andere kampen overleefde. „Wat ik van de oorlog weet, is begonnen als van horen zwijgen”, zegt dochter Jessica nu. Ze had een vader die soms somber was en rode ogen had omdat hij niet sliep. Maar hij zweeg. Tot het niet meer ging en hij, na psychoanalyse, ging schrijven over de oorlog.
Na Durlachers overlijden kreeg Jessica zijn bureau. Toen het werd gekanteld omdat het door de deur moest, rolde er een geladen pistool uit. Haar vader had het aangeschaft vanwege een mogelijke inval van de Russen.
Geschiedenisdocent Mariëlle van de Straat wijst op de mooie omgeving van Kamp Westerbork, en van veel andere plekken waar „zoveel gruwelijks” is gebeurd. Elk jaar reist ze met leerlingen de Poolse stad Krakau, waar de Duitse overheerser de 68.000 Joodse inwoners deporteerde. Ze wijst op de winkel waar een christelijke apotheker heel veel Joden hielp. En ze laat leerlingen nadenken over goed en kwaad, en over „gewone mannen” die in uniform „de meest vreselijke dingen” deden; mede een gevolg van onjuiste informatie en het wegzetten van groepen. „Ik wil dat leerlingen kennis krijgen en daardoor aan de goede kant blijven staan. In een wereld met veel problemen kunnen wij er een bijdrage aan leveren de toekomst beter te maken. Toekijken is een van de gevaarlijkste dingen.”