Winterse uiterwaarden: staalblauw en helderwit
Weids zijn de uiterwaarden. De rivieren maken zich breed. Het water trekt zich niets aan van paaltjes met prikkeldraad. Wel bevriest het aan de oppervlakte, als het kwik maar voldoende daalt. Dan glinstert en spiegelt het, staalblauw of helderwit. De zon zet het rivierenlandschap in een warme gloed.
IJspegels hangen aan een hekwerk als parels aan een ketting. De stroom waarop de vorst geen vat krijgt, rimpelt en golft. In het strijklicht van de ochtend zijn de kleuren zacht. De einder is omfloerst. Staat de zon op haar hoogst, blikkerend en ongenaakbaar, dan is het licht hard en de schaduw donker als een nachthemel. Alles is even helder en rijk aan contrast. Scherp tekenen de dingen zich af.
Een wit bankje in een ondergelopen plantsoen. Fijntjes weerspiegeld. Een dikke boom, omringd door ijs. Kokmeeuwen in de uiterwaarden van de Nederrijn, in winterkleed: de koppen wit, met slechts een kleine zwarte vlek achter het oor.
De kerktoren baadt in het licht. Een brug verbindt twee oevers. Witte flats steken af tegen bewolking die boven de Veluwe hangt. Nu de gure wind is verdwenen en de zon haar best doet, is het buiten niet onaangenaam. Al is warme chocolademelk geen slecht idee.