Leven in Israël met drie zoons aan het front
De oorlog tussen Israël en Hamas heeft forse impact op het gezinsleven van veel Israëli. Aly Agami-Visser is moeder van drie militairen. „De kans dat een van hen overlijdt is reëel; dat weet je.”
Tsur Hadassah is een welgesteld, groen dorp in het bergland van Judea. In het dorp staat huize Agami. Het is het domein van vader Theo, moeder Aly (een geboren Nederlandse), dochter Michal en drie zoons: Daniel, Jonathan en Amos.
En dan zijn er ook nog twee honden. De stevige viervoeters rekenen de tuin tot hun domein. Aan de waslijn hangt groene legerkleding te drogen in een waterig zonnetje.
De oorlog tussen Israël en Hamas tekent het leven van het gezin. De zoons van Aly en Theo zijn alle drie opgeroepen om te vechten in de Gazastrook. Daniël is aangesloten bij een tankcompagnie; Amos en Jonathan zijn infanteristen en dienen bij de special forces.
Het werd de familie Agami op 7 oktober al snel duidelijk dat het menens was. Rond elf uur ’s morgens kregen de jongens een melding van hun commandanten dat ze zich gereed moesten maken voor inzet. „De eerste vertrok om één uur, de tweede om twee uur en de derde nog weer iets later die middag”, weet moeder Aly.
„Hoe je afscheid neemt van je jongens? Je bidt ze Gods zegen toe. En je beseft ondertussen dat het zomaar kan zijn dat je ze nooit meer terugziet; zeker als je kinderen bij gevechtseenheden zitten. Elke dag sterven er soldaten.”
Beestachtig
Terwijl Aly haar angst deelt, observeert zoon Amos zijn moeder. De infanterist is enkele dagen op verlof. In voorzichtig Nederlands deelt hij zijn ervaringen.
„Natuurlijk had ik een slecht gevoel toen ik het appje van mijn commandant kreeg. Tegelijkertijd weet je als militair wat je op zo’n moment te doen staat. Bovendien, deze oorlog is nodig. Wat de terroristen hebben gedaan is beestachtig.”
Op het laatste gaat de soldaat verder niet in. „Het is te erg voor woorden.”
Amos was de eerste dagen van de oorlog –voordat zijn eenheid werd ingezet in de Gazastrook– actief in Kfar Aza en Be’eri. In deze twee Joodse kibboetsen is door Hamas op 7 oktober een gruwelijk bloedbad aangericht. „We hebben de dorpen eerst gezuiverd van terroristen en daarna verdedigd. De eerste paar dagen viel Hamas ons elke nacht weer aan.”
Duimpje
Amos brengt de dagen van zijn verlof grotendeels slapend door. Veel praten over de oorlog doet hij niet. Hij deelde slechts eenmaal zijn ervaringen met zijn ouders. „Zij weten wat ik voel, ik hoef eigenlijk niets te zeggen.”
„Als ik erom zou vragen, is er hulp van het leger beschikbaar. Nu is het echter geen tijd voor hulpverlening, er is nog werk aan de winkel. Na de oorlog ga ik praten; dan moet ik verwerken wat ik heb gezien en meegemaakt.”
Het thuisfront probeert de drie broers zo goed en zo kwaad als dat kan te bemoedigen. Aly en Theo –het gezin is betrokken bij een behoudende messiasbelijdende gemeente in Jeruzalem– sturen hun zoons elke avond een appje met een zegenbede of Bijbeltekst.
Aly: „Als ze bereik hebben –in Gaza mogen ze hun telefoons niet gebruiken– sturen ze een duimpje of berichtje terug. Dan weet je dat ze nog in leven zijn. Op zo’n moment slaap ik weer wat rustiger.”
Echt goed slapen is er sinds 7 oktober trouwens niet meer bij voor Aly. „Ik slaap heel licht. Om de anderhalf, twee uur word ik wakker en kijk ik op mijn telefoon of er iets is gebeurd.”
Ook overdag is de oorlog heel dichtbij. „Zeker in het begin sloeg m’n hart telkens over als ik een auto onze straat in hoorde rijden. Ik besefte: als die voor ons huis stopt, kan het mis zijn met een van m’n jongens.”
Mentaliteit
Als het gaat om de oorlog kan het nog alle kanten op, denkt Aly: „Ik verwacht niet dat het snel voorbij is. De strijd kan op allerlei fronten escaleren. Ik houd zelfs reëel rekening met een oorlog die het einde van de wereld inluidt.”
Als het om de wederkomst van Jezus Christus gaat, bidt ze of de ogen van Joden én niet-Joden opengaan. „Christenen bidden vurig of God het deksel op het aangezicht van het Joodse volk wil wegnemen – terecht. Vaak wordt daarbij vergeten dat Jesaja zegt (Jes. 25:7, AG) dat er ook een sluier is die het gezichtsvermogen van niet-Joden belemmert. Ze zijn blind voor de plek van het Joodse volk in Gods plan met deze wereld.”
Als het gaat om de toekomst houdt Amos zich wat op de vlakte. „We moeten gewoon doen wat we moeten doen. Als dat nog maanden duurt, zij dat zo.”
En als de oorlog voorbij is? „Dan ga ik samen met mijn broers skiën in Val Thorens in de Franse Alpen.”
Haar man Theo, een gepensioneerde rechercheur, vult aan: „Ten diepste is hier sprake van een religieus conflict; een oorlog die je niet kunt winnen met wapens.”
Dit betekent niet, vervolgt Theo, dat Israël de wapens daarom maar moet laten rusten. „Mensen in Europa doorgronden de oosterse mentaliteit onvoldoende. Hier in het Midden-Oosten moet je sterk zijn en niet over je heen laten lopen.”
De voormalig rechercheur verwijst ter ondersteuning van zijn betoog naar Jordanië. Daar heeft koning Hoessein in 1970 de Palestijnse beweging keihard de kop in gedrukt. Vele duizenden Palestijnen kwamen die bewuste zwarte september om het leven. „Sinds die tijd houden Palestijnen in Jordanië zich rustig, ze zijn bang.”