Soms presteert AI slechter dan een kind van drie
Is kunstmatige intelligentie een vloek of een zegen? Vriend en vijand zijn het erover eens dat AI bijzonder veel mogelijkheden biedt. Zo veel dat de techniek de mensheid dreigt te overvleugelen? De meningen lopen uiteen.
Een man met een stapel papier in zijn handen loopt naar een gesloten kast. In een hoek van de kamer kijkt een jongetje toe. De man botst tegen de kast op, doet een paar stappen terug, loopt weer naar voren en botst voor de tweede keer tegen de kast. Opnieuw stapt hij terug. Dan komt het jongetje in beweging. Hij rent naar de kast, opent de deuren en kijkt dan omhoog naar de man.
De man in dit verhaal staat symbool voor AI. Wetenschapsjournalist Bennie Mols gebruikt het voorbeeld in zijn dunne boek ”Slim, slimmer, slimst” om duidelijk te maken dat zelfs de meest geavanceerde kunstmatige intelligentie niet in staat is tot het tackelen van een aantal problemen die kleine kinderen met gemak oplossen.
In zijn boek legt hij op een nuchtere en tamelijk eenvoudige manier uit wat AI is. Ook schetst hij de recente ontwikkelingen. Volgens hem hoeven we niet bang te zijn dat die ons op korte termijn boven het hoofd groeien. Simpelweg omdat kunstmatige intelligentie nog lang niet in staat is om zonder menselijke hulp te functioneren.
Als voorbeeld noemt hij de zelfrijdende auto. In 2015 voorspelde Tesla-baas Elon Musk dat zijn auto’s in 2017 volkomen autonoom zouden kunnen rijden. In 2019 zei hij dat er voor januari 2021 meer dan een miljoen volledig autonome taxi’s zouden zijn. Beide verwachtingen zijn niet uitgekomen en het ziet er niet naar uit dat dat binnenkort wel gaat gebeuren.
Gezond verstand
Dat geldt volgens Mols voor veel toepassingen van AI. Kunstmatige intelligentie biedt ontzaglijk veel mogelijkheden, maar ontbeert wat Mols „gezond verstand” noemt. Er zijn talloze cognitieve vaardigheden waarin de mens veel beter is dan de machine en waarvoor het vakgebied van de AI nog geen oplossing heeft. Zo is kunstmatige intelligentie slecht in redeneren over oorzaak en gevolg, begrijpen wat iemand denkt en voelt, bepalen welke informatie relevant is en generaliseren naar andere situaties.
Daarom blijft het volgens hem nodig dat kunstmatige intelligentie en mensen samenwerken. Dan kan er veel worden bereikt. AI-systemen moeten in zijn ogen slimme, nuttige assistenten zijn die bepaalde problemen beter en sneller kunnen oplossen dan mensen. Ze worden daarin steeds beter en dat leidt tot veelbelovende ontwikkelingen in de wetenschap, de medische zorg en de creatieve industrie. Hij geeft daarvan verschillende voorbeelden. Zo kan sneller en beter worden vastgesteld of iemand een bepaalde ziekte onder de leden heeft.
Eenzijdig
Mols weet dat er ook gevaren zijn. Hij citeert de gerenommeerde wetenschapper Stephen Hawking, die ooit heeft gezegd dat AI het einde van de mensheid zou kunnen betekenen. De auteur van ”Slim, slimmer, slimst” benadrukt echter de positieve aspecten ervan. Hij vindt het tijd dat we accepteren dat ook machines intelligent kunnen zijn. We moeten volgens hem open staan voor AI, niet om mensen te vervangen, maar om ze een boost te geven. Om ze verder te brengen als het gaat om werk, dagelijks leven, communicatie en kunst.
De negatieve gevolgen benoemt Mols wel, maar hij werkt ze niet uit in de anderhalve pagina die hij eraan besteedt. Wellicht is dat tekenend voor het belang dat hij eraan hecht, maar mijns inziens is hier sprake van een omissie. De zaken die hij op een rijtje zet, zijn namelijk stuk voor stuk relevant. AI kan fouten maken, vooringenomen zijn en banen bedreigen. Ook kan de herkomst van met behulp van kunstmatige intelligentie vergaarde informatie onnaspeurbaar zijn en kan AI worden gebruikt om desinformatie te verspreiden.
Mensen kunnen daarnaast te veel op kunstmatige intelligentie gaan vertrouwen en daarbij eigen vaardigheden kwijtraken. Ten slotte kan de samenwerking tussen de mens en AI verkeerd uitpakken, waardoor de techniek de mens boven het hoofd groeit.
Mols gaat niet alleen nauwelijks op deze problemen in; hij noemt ook slechts één manier om ze tegen te gaan: goede regelgeving. Het valt op dat hij niet rept over de groeiende macht van de internationale techbedrijven, die zich vooral laten leiden door commerciële belangen.
Nog merkwaardiger is het dat hij ook geen aandacht schenkt aan het risico dat kwaadwillenden kunstmatige intelligentie gebruiken om schade aan te richten. Om een voorbeeld te noemen: Als AI wetenschappelijk onderzoek kan versnellen, kan en zal kunstmatige intelligentie ook worden ingeschakeld om steeds grootschaliger nepnieuws te verspreiden.
Mensbeeld
Op zich is het goed dat Mols een nuchter beeld probeert te schetsen van de mogelijkheden én de onmogelijkheden van AI, maar het is spijtig dat hij daarbij de nuance uit het oog verliest. Wellicht heeft zijn optimisme te maken met zijn mensbeeld. De auteur laat duidelijk merken dat hij zich laat leiden door evolutionaire ideeën. Ten diepste is een mens in zijn ogen niet meer dan een veredelde machine. Volgens hem hebben de neurowetenschappen aangetoond dat onze geest niet meer is dan onze hersenen. Die zijn, in Mols woorden, slechts „een instrument voor informatieverwerking van gemiddeld dertienhonderd gram, met zo’n honderd miljard hersencellen”. Niet alleen christenen, maar ook een aantal seculiere wetenschappers zullen zich tegen een dergelijk mensbeeld verzetten.
Boekgegevens
“Slim, slimmer, slimst. Hoe kunstmatige intelligentie de mens een turboboost geeft”, Bennie Mols; uitg. New Scientist Media; 108 blz.; € 12,50